Intelligent Design, een andere kijk op de evolutie (3)
naar deel 1
Spiritualiteit en evolutie
door Jan Everink
In het
voorgaande werd vastgesteld dat het neodarwinisme als fundamentele theorie
van de evolutie begint te wankelen omdat steeds meer empirische feiten met
deze theorie strijdig zijn. Alleen door er van uit te gaan dat bij de
evolutie op de een of andere wijze intelligentie en creativiteit een rol
hebben gespeeld kan de wetenschap op dit gebied verder komen, stellen
Intelligent Design wetenschappers.
De voortstuwende kracht achter de evolutie is de intentie van elke
individuele levensvorm om te overleven. Het gaat niet alleen om overleven
voor zichzelf maar ook om overleven met elkaar. Om het gezamenlijke
overleven mogelijk te maken is een gevarieerde natuur nodig met veel
soorten. Het lijkt erop dat ieder levend wezen in de evolutie er aan
meegewerkt heeft deze natuur tot stand te brengen.
Bedoeling in de levende natuur
Intelligent Design ofwel ID is een nieuw paradigma voor
het onderzoek betreffende de evolutie. Het gaat niet om een gedetailleerde
theorie maar om een fundamenteel principe op basis waarvan verder
onderzoek mogelijk is. ID houdt in dat er gedurende de evolutie een
bedoeling en een creatieve intelligentie aanwezig zijn geweest. Er kan in
de natuur een krachtige op de toekomst gerichte bedoeling worden herkend,
alsmede een intelligent en creatief vermogen om deze intentie om te zetten
in realiteit.
Thans komt men meer en meer tot de ontdekking dat de
inzichten van de filosoof Schopenhauer wat dit betreft heel belangrijk
waren. Volgens Schopenhauer is er in de hele natuur één principe
fundamenteel werkzaam: de wil tot voortbestaan. Zijn uitwerking van dit
beginsel is echter nogal pessimistisch. Volgens Schopenhauer zijn niet
alleen de planten en dieren maar is ook de mens een slaaf van de wil tot
voortbestaan, omdat die wil niet bewust en beheersbaar is maar tot
uitdrukking komt in allerlei behoeften en onaangename emoties. Elk levend
wezen streeft als gevolg van de blinde wil tot voortbestaan voortdurend
naar bevrediging van uiteenlopende behoeften, heel vaak zonder succes. Er
zijn, stelt Schopenhauer, slechts korte momenten van enig genoegen als een
behoefte bevredigd wordt, maar onmiddellijk zijn er tien andere wensen die
onvervuld zijn.
Het voortbestaansprincipe is bij Schopenhauer een blinde
onontkoombare kracht die elk levend wezen en ook de mens opjaagt om te
overleven, daarbij veel ellende veroorzakend. De oplossing die hij
voorstelt is dat men probeert zo nu en dan in een stemming van nutteloze
creativiteit en esthetisch genoegen te geraken. Daardoor zijn buitengewone
gelukservaringen mogelijk, die echter niet duurzaam zijn want de strijd om
het bestaan trekt het individu onverbiddelijk weer naar de sfeer van de
primitieve emoties.
De filosofie van Schopenhauer wordt niet zonder reden vaak
als pessimistisch beschreven. Met zijn ontdekking van de wil tot
voortbestaan heeft Schopenhauer echter wel belangrijk bijgedragen aan het
begrijpen van de levende natuur.
Voortbestaan bij L. Ron Hubbard
In het in 1951 verschenen boek
"Science of Survival"
introduceerde de Amerikaanse filosoof en religiestichter L. Ron Hubbard
een uitgebreide op spirituele beginselen gebaseerde filosofie betreffende
het voortbestaansprincipe. Voortbestaan is volgens Hubbard het
fundamentele streven van de spirituele essentie in de natuur. Terwijl
Schopenhauer de wil tot voortbestaan zag als een blinde primitieve kracht
beschouwt Hubbard deze intentie als een zeer fundamenteel en in beginsel
rationeel streven.
De veronderstelling dat alle levende organismen en ook de
mens zouden zijn ontstaan door toeval vindt hij een wetenschappelijke
dwaling. Hij is het eens met Bergson dat er in de organische natuur een "élan vital"
werkzaam is, een bijzondere kracht die de essentie is van al wat leeft.
Volgens Hubbard is de hele levende natuur het resultaat van de invloed die
deze levensenergie, door hem theta genoemd, op het fysische universum
heeft gehad en nog heeft.
Theta brengt orde en voortbestaan in de werkelijkheid.
Hubbard verdeelt dit spirituele streven in 8 fundamentele drijfveren, door
hem aangeduid als de dynamieken. Deze 8 dynamieken werden in 1956 door hem
nader beschreven in het boek "The fundamentals of thought" .
De eerste dynamiek is het streven om te bestaan als
individuele levensvorm. De tweede dynamiek betreft de voortplanting. De derde
dynamiek komt tot uiting in groepsvorming en sociaal leven. De vierde dynamiek
is de overlevingsdrang van de soort. De vijfde dynamiek is de drijfveer tot
behoud van de gehele levende natuur. De zesde dynamiek betreft het
voortbestaan van het fysische universum. De zevende dynamiek is gericht op de
handhaving en uitbreiding van het spirituele bestaan. En de achtste dynamiek
betreft de erkenning van een allerhoogst spiritueel wezen ofwel God. Het door
Hubbard beschreven voortbestaansprincipe lijkt de sleutel te vormen tot het
vinden van een nieuwe wetenschappelijke evolutieleer.
Creatieve intelligentie
Het voortbestaansprincipe kan de ontwikkeling van de levende
natuur nog niet geheel verklaren. Behalve een drijfveer tot voortbestaan moet
om de huidige grote verscheidenheid aan levensvormen tot stand te doen komen
ook een creatieve intelligentie aanwezig zijn geweest, stellen ID-onderzoekers.
Wat al door veel mensen intuïtief werd vastgesteld wordt thans
door het Intelligent Design onderzoek bevestigd: de hoedanigheden van levende
organismen kunnen niet door toeval zijn ontstaan en vertonen objectieve
criteria van ontwerp. Om te kunnen beoordelen of een structuur of gebeurtenis
al dan niet het resultaat is van bewust ontwerp kan volgens de biochemicus en
evolutie-onderzoeker Michael Behe gebruik worden gemaakt van een principe dat
door hem wordt aangeduid als de wet van de onverminderlijke complexiteit.
Hij bestudeerde uiteenlopende door de mens ontworpen zaken om
te ontdekken wat de criteria zijn waardoor van een bestaand iets met zekerheid
kan worden gezegd dat het ontworpen is. Daarbij stelde hij vast dat bij
ontworpen zaken een sterk verband bestaat tussen complexiteit en functie. Als
door het weglaten van onderdelen de functie van het geheel verloren gaat is er
sprake van ontwerp.
Inderdaad zijn bij hedendaagse door de mens ontworpen
producten zoals auto= s, fietsen,
fotocamera= s, TV-toestellen en
koffiemolens vrijwel alle onderdelen van essentieel belang voor de
uiteindelijke werking. Bij zaken die niet voor een bepaalde toepassing zijn
ontworpen is dat niet het geval. Als bijvoorbeeld een toevallig in het water
drijvend voorwerp door een drenkeling als een reddingsboei wordt gebruikt doet
het er niet toe uit welke onderdelen dit voorwerp bestaat. De functie is dan
niet te danken aan onverminderlijke complexiteit maar aan de toevallige
situatie.
De wet van de onverminderlijke complexiteit toont voor onder
meer de lichaamscel aan dat deze niet toevallig is ontstaan maar ontworpen. De
cellen, die de belangrijkste componenten van levende
organismen vormen, worden
wel vergeleken met moderne chemische fabrieken. Het zijn complexe constructies
waarin alle onderdelen functioneel aan de werking van het geheel bijdragen.
Indien cellen het resultaat zijn van intelligent ontwerp speelt intelligent
ontwerp in de evolutie een essentiële rol aangezien overal in de levende
natuur cellen de fundamentele eenheden vormen.
Vitalisme
Volgens de Intelligent Design theorie is er zowel een
bedoeling in de natuur als intelligentie en creatief vermogen. Daarom moet het
materialistische reductionisme volgens de ID-onderzoekers door een ander
paradigma worden vervangen. Een concept dat daarvoor in aanmerking komt is het
vitalisme. Dit principe, dat ook door de meeste religies wordt aangehangen,
stelt dat ieder levend organisme bezield is. Volgens het vitalisme is in
iedere plant, ieder dier en ieder mens, een onsterfelijke spirituele entiteit
aanwezig. Deze spirituele entiteit is in staat om van de ervaringen in het
leven te leren en om de verworven kennis in een volgende existentie toe te
passen. Het vitalisme werd gedurende de hoogtij van het materialisme, de 19de
en de 20ste eeuw, als onwetenschappelijk beschouwd, maar tegenwoordig
wordt het door steeds meer wetenschappers niet meer onmiddellijk verworpen.
Archeus
Vóór de aanvang van het materialistische tijdperk werd de
aanwezigheid van een spirituele entiteit in elk levend organisme min of meer
als vanzelfsprekend aangenomen. Deze spirituele entiteit werd door de
middeleeuwse arts Paracelsus de archeus genoemd. Volgens hem wordt iemands
gezondheid in hoge mate door de archeus beïnvloed. De filosoof Leibniz
introduceerde in de 18de eeuw het woord monade voor de spirituele entiteit.
Verder wordt de spirituele entiteit in de literatuur ook wel als entelechie
aangeduid.
Volgens L. Ron Hubbard zijn in de mens twee spirituele
entiteiten aanwezig: de thetan en de genetische entiteit. De thetan is het
eigenlijke Aik@
van de persoon en de GE (genetische entiteit) is de biologische ziel die de
lichamelijke functies bestuurt. De door Hubbard genoemde GE lijkt overeen te
komen met de archeus van Paracelsus.
Als een lichaam sterft gaat de archeus over naar een nieuw
pasgeboren lichaam. Omdat hij over een geheugen beschikt kan hij
levenservaring naar deze nieuwe existentie meenemen. Als individuele
organismen zich onder besturing van de archeus kunnen aanpassen, en als ze hun
verbeterde eigenschappen aan het nageslacht kunnen doorgeven, dan is
intelligent ontwerp dus in principe mogelijk.
Dan is echter nog steeds niet verklaard hoe een soort op basis
van alleen geleidelijke ontwikkeling complexe organen als bijvoorbeeld
vleugels kon ontwikkelen. De archeus zou immers pas na vele levens voordeel
van het resultaat hebben. Vleugels moeten perfect zijn om ermee te kunnen
vliegen; aangroeisels die bij toekomstige generaties mogelijk ooit vleugels
kunnen worden zijn alleen maar tot last en hebben geen overlevingsvoordeel.
Een mogelijke oplossing is dat er behalve geleidelijke ook sprongsgewijze
ontwikkeling heeft plaatsgevonden.
Megamutaties
Er is toenemende evidentie dat de evolutie zich niet alleen in
kleine stapjes maar ook met grote sprongen heeft voltrokken. De belangrijkste
veranderingen waardoor de soorten zijn ontstaan zijn niet door vele kleine
aanpassingen maar plotseling totstandgekomen. Het lijkt erop dat zulke
megamutaties slechts sporadisch voorkomen, wellicht onder druk van sterk
veranderende omgevingsfactoren.
Over hoe megamutaties ontstaan bestaan verschillende
theorieën. De bekendste daarvan is de symbiose-hypothese. Volgens deze theorie
vindt in de natuur veelvuldig samenwerking plaats en soms kan deze
samenwerking zo ver gaan dat meerdere organismen zich tot één combineren.
Dat samenwerking in de natuur heel belangrijk is werd al in
1914 in Amerika beschreven door P. Kropotkin in het boek "Wederzijdse hulp,
een factor in de evolutie". In dat boek gaf de auteur een grote hoeveelheid
voorbeelden van sociaal gedrag onder dieren van verschillende soorten. De
inzichten van Kropotkin en anderen hebben ertoe geleid dat tegenwoordig door
biologen algemeen wordt erkend dat de levende natuur bestaat uit ecosystemen
waarin veel plant- en diersoorten op evenwichtige manier met elkaar
samenwerken.
Onderzoek door de Amerikaanse biologe prof. Lynn Margulis
heeft aangetoond dat de samenwerking tussen verschillende soorten zeer
intensief kan worden en kan leiden tot het ontstaan van nieuwe organismen.
Margulis kwam op grond van haar onderzoek tot de conclusie dat de cellen
waaruit levende organismen zijn opgebouwd tot stand zijn gekomen door symbiose
van twee bacteriesoorten.
Het symbiose-principe was overigens ook al eerder beschreven.
Al in 1926 had Ivan Wallin een boek geschreven met de titel "Symbiose en de
oorsprong der soorten".
Het ontstaan van lichaamscellen
Volgens Margulis zijn de cellen waaruit de lichamen van
vrijwel alle diersoorten bestaan tot stand gekomen door symbiose van twee
soorten bacteriën. Er was een bepaalde vrij grote bacterie die slecht bestand
was tegen zuurstof en er was een veel kleinere bacterie die wél goed met
zuurstof om kon gaan. Door het samengaan van deze twee bacteriesoorten
ontstond een nieuw ééncellig organisme. De kleine bacteriën werden organen in
de veel grotere bacteriën.
Deze organen worden tegenwoordig aangeduid als de
mitochondriën. Dat zijn de "energie-centrales" van de cel, die in staat zijn
om met behulp van zuurstof de energie uit bloedsuiker voor de cel beschikbaar
te maken. De theorie van Margulis wordt bevestigd door het feit dat de
mitochondriën eigen DNA hebben, hetgeen alleen kan worden verklaard doordat
het eens zelfstandige bacteriën waren.
De symbiose-theorie van Margulis werd aanvankelijk door
gevestigde wetenschappers van de hand gewezen. Uiteindelijk heeft zij echter
in brede kring erkenning gekregen. De symbiose-hypothese over het ontstaan van
de lichaamscel wordt thans door veel biologen als juist beschouwd.
Intelligent Design is geen kant-en-klare nieuwe evolutieleer
maar een basistheorie die nieuwe perspectieven biedt voor het wetenschappelijk
onderzoek betreffende de evolutie. Nu al blijken belangrijke publicaties uit
het verleden, die door de materialistische wetenschap niet serieus werden
genomen, binnen de nieuwe evolutietheorie bij te dragen aan een beter begrip
van de levende natuur.
Naar deel
4 >>
De
publicatie van FiLOSCOOP wordt verzorgd door
Bureau Everink te Almere
Copyright
© 2005 Jan Everink |