augustus
2005


Intelligent Design, een andere kijk op de evolutie (3)           naar deel 1

Spiritualiteit en evolutie

door Jan Everink

In het voorgaande werd vastgesteld dat het neodarwinisme als fundamentele theorie van de evolutie begint te wankelen omdat steeds meer empirische feiten met deze theorie strijdig zijn. Alleen door er van uit te gaan dat bij de evolutie op de een of andere wijze intelligentie en creativiteit een rol hebben gespeeld kan de wetenschap op dit gebied verder komen, stellen Intelligent Design wetenschappers.
De voortstuwende kracht achter de evolutie is de intentie van elke individuele levensvorm om te overleven. Het gaat niet alleen om overleven voor zichzelf maar ook om overleven met elkaar. Om het gezamenlijke overleven mogelijk te maken is een gevarieerde natuur nodig met veel soorten. Het lijkt erop dat ieder levend wezen in de evolutie er aan meegewerkt heeft deze natuur tot stand te brengen.


Bedoeling in de levende natuur

Intelligent Design ofwel ID is een nieuw paradigma voor het onderzoek betreffende de evolutie. Het gaat niet om een gedetailleerde theorie maar om een fundamenteel principe op basis waarvan verder onderzoek mogelijk is. ID houdt in dat er gedurende de evolutie een bedoeling en een creatieve intelligentie aanwezig zijn geweest. Er kan in de natuur een krachtige op de toekomst gerichte bedoeling worden herkend, alsmede een intelligent en creatief vermogen om deze intentie om te zetten in realiteit.

Thans komt men meer en meer tot de ontdekking dat de inzichten van de filosoof Schopenhauer wat dit betreft heel belangrijk waren. Volgens Schopenhauer is er in de hele natuur één principe fundamenteel werkzaam: de wil tot voortbestaan. Zijn uitwerking van dit beginsel is echter nogal pessimistisch. Volgens Schopenhauer zijn niet alleen de planten en dieren maar is ook de mens een slaaf van de wil tot voortbestaan, omdat die wil niet bewust en beheersbaar is maar tot uitdrukking komt in allerlei behoeften en onaangename emoties. Elk levend wezen streeft als gevolg van de blinde wil tot voortbestaan voortdurend naar bevrediging van uiteenlopende behoeften, heel vaak zonder succes. Er zijn, stelt Schopenhauer, slechts korte momenten van enig genoegen als een behoefte bevredigd wordt, maar onmiddellijk zijn er tien andere wensen die onvervuld zijn.

Het voortbestaansprincipe is bij Schopenhauer een blinde onontkoombare kracht die elk levend wezen en ook de mens opjaagt om te overleven, daarbij veel ellende veroorzakend. De oplossing die hij voorstelt is dat men probeert zo nu en dan in een stemming van nutteloze creativiteit en esthetisch genoegen te geraken. Daardoor zijn buitengewone gelukservaringen mogelijk, die echter niet duurzaam zijn want de strijd om het bestaan trekt het individu onverbiddelijk weer naar de sfeer van de primitieve emoties.

De filosofie van Schopenhauer wordt niet zonder reden vaak als pessimistisch beschreven. Met zijn ontdekking van de wil tot voortbestaan heeft Schopenhauer echter wel belangrijk bijgedragen aan het begrijpen van de levende natuur.


Voortbestaan bij L. Ron Hubbard

In het in 1951 verschenen boek "Science of Survival" introduceerde de Amerikaanse filosoof en religiestichter L. Ron Hubbard een uitgebreide op spirituele beginselen gebaseerde filosofie betreffende het voortbestaansprincipe. Voortbestaan is volgens Hubbard het fundamentele streven van de spirituele essentie in de natuur. Terwijl Schopenhauer de wil tot voortbestaan zag als een blinde primitieve kracht beschouwt Hubbard deze intentie als een zeer fundamenteel en in beginsel rationeel streven.

De veronderstelling dat alle levende organismen en ook de mens zouden zijn ontstaan door toeval vindt hij een wetenschappelijke dwaling. Hij is het eens met Bergson dat er in de organische natuur een "élan vital" werkzaam is, een bijzondere kracht die de essentie is van al wat leeft. Volgens Hubbard is de hele levende natuur het resultaat van de invloed die deze levensenergie, door hem theta genoemd, op het fysische universum heeft gehad en nog heeft.

Theta brengt orde en voortbestaan in de werkelijkheid. Hubbard verdeelt dit spirituele streven in 8 fundamentele drijfveren, door hem aangeduid als de dynamieken. Deze 8 dynamieken werden in 1956 door hem nader beschreven in het boek "The fundamentals of thought" .

De eerste dynamiek is het streven om te bestaan als individuele levensvorm. De tweede dynamiek betreft de voortplanting. De derde dynamiek komt tot uiting in groepsvorming en sociaal leven. De vierde dynamiek is de overlevingsdrang van de soort. De vijfde dynamiek is de drijfveer tot behoud van de gehele levende natuur. De zesde dynamiek betreft het voortbestaan van het fysische universum. De zevende dynamiek is gericht op de handhaving en uitbreiding van het spirituele bestaan. En de achtste dynamiek betreft de erkenning van een allerhoogst spiritueel wezen ofwel God. Het door Hubbard beschreven voortbestaansprincipe lijkt de sleutel te vormen tot het vinden van een nieuwe wetenschappelijke evolutieleer.


Creatieve intelligentie

Het voortbestaansprincipe kan de ontwikkeling van de levende natuur nog niet geheel verklaren. Behalve een drijfveer tot voortbestaan moet om de huidige grote verscheidenheid aan levensvormen tot stand te doen komen ook een creatieve intelligentie aanwezig zijn geweest, stellen ID-onderzoekers.

Wat al door veel mensen intuïtief werd vastgesteld wordt thans door het Intelligent Design onderzoek bevestigd: de hoedanigheden van levende organismen kunnen niet door toeval zijn ontstaan en vertonen objectieve criteria van ontwerp. Om te kunnen beoordelen of een structuur of gebeurtenis al dan niet het resultaat is van bewust ontwerp kan volgens de biochemicus en evolutie-onderzoeker Michael Behe gebruik worden gemaakt van een principe dat door hem wordt aangeduid als de wet van de onverminderlijke complexiteit.

Hij bestudeerde uiteenlopende door de mens ontworpen zaken om te ontdekken wat de criteria zijn waardoor van een bestaand iets met zekerheid kan worden gezegd dat het ontworpen is. Daarbij stelde hij vast dat bij ontworpen zaken een sterk verband bestaat tussen complexiteit en functie. Als door het weglaten van onderdelen de functie van het geheel verloren gaat is er sprake van ontwerp.

Inderdaad zijn bij hedendaagse door de mens ontworpen producten zoals auto= s, fietsen, fotocamera= s, TV-toestellen en koffiemolens vrijwel alle onderdelen van essentieel belang voor de uiteindelijke werking. Bij zaken die niet voor een bepaalde toepassing zijn ontworpen is dat niet het geval. Als bijvoorbeeld een toevallig in het water drijvend voorwerp door een drenkeling als een reddingsboei wordt gebruikt doet het er niet toe uit welke onderdelen dit voorwerp bestaat. De functie is dan niet te danken aan onverminderlijke complexiteit maar aan de toevallige situatie.

De wet van de onverminderlijke complexiteit toont voor onder meer de lichaamscel aan dat deze niet toevallig is ontstaan maar ontworpen. De cellen, die de belangrijkste componenten van levende organismen vormen, worden wel vergeleken met moderne chemische fabrieken. Het zijn complexe constructies waarin alle onderdelen functioneel aan de werking van het geheel bijdragen. Indien cellen het resultaat zijn van intelligent ontwerp speelt intelligent ontwerp in de evolutie een essentiële rol aangezien overal in de levende natuur cellen de fundamentele eenheden vormen.


Vitalisme

Volgens de Intelligent Design theorie is er zowel een bedoeling in de natuur als intelligentie en creatief vermogen. Daarom moet het materialistische reductionisme volgens de ID-onderzoekers door een ander paradigma worden vervangen. Een concept dat daarvoor in aanmerking komt is het vitalisme. Dit principe, dat ook door de meeste religies wordt aangehangen, stelt dat ieder levend organisme bezield is. Volgens het vitalisme is in iedere plant, ieder dier en ieder mens, een onsterfelijke spirituele entiteit aanwezig. Deze spirituele entiteit is in staat om van de ervaringen in het leven te leren en om de verworven kennis in een volgende existentie toe te passen. Het vitalisme werd gedurende de hoogtij van het materialisme, de 19de  en de 20ste  eeuw, als onwetenschappelijk beschouwd, maar tegenwoordig wordt het door steeds meer wetenschappers niet meer onmiddellijk verworpen.


Archeus

Vóór de aanvang van het materialistische tijdperk werd de aanwezigheid van een spirituele entiteit in elk levend organisme min of meer als vanzelfsprekend aangenomen. Deze spirituele entiteit werd door de middeleeuwse arts Paracelsus de archeus genoemd. Volgens hem wordt iemands gezondheid in hoge mate door de archeus beïnvloed. De filosoof Leibniz introduceerde in de 18de eeuw het woord monade voor de spirituele entiteit. Verder wordt de spirituele entiteit in de literatuur ook wel als entelechie aangeduid.

Volgens L. Ron Hubbard zijn in de mens twee spirituele entiteiten aanwezig: de thetan en de genetische entiteit. De thetan is het eigenlijke Aik@ van de persoon en de GE (genetische entiteit) is de biologische ziel die de lichamelijke functies bestuurt. De door Hubbard genoemde GE lijkt overeen te komen met de archeus van Paracelsus.

Als een lichaam sterft gaat de archeus over naar een nieuw pasgeboren lichaam. Omdat hij over een geheugen beschikt kan hij levenservaring naar deze nieuwe existentie meenemen. Als individuele organismen zich onder besturing van de archeus kunnen aanpassen, en als ze hun verbeterde eigenschappen aan het nageslacht kunnen doorgeven, dan is intelligent ontwerp dus in principe mogelijk.

Dan is echter nog steeds niet verklaard hoe een soort op basis van alleen geleidelijke ontwikkeling complexe organen als bijvoorbeeld vleugels kon ontwikkelen. De archeus zou immers pas na vele levens voordeel van het resultaat hebben. Vleugels moeten perfect zijn om ermee te kunnen vliegen; aangroeisels die bij toekomstige generaties mogelijk ooit vleugels kunnen worden zijn alleen maar tot last en hebben geen overlevingsvoordeel. Een mogelijke oplossing is dat er behalve geleidelijke ook sprongsgewijze ontwikkeling heeft plaatsgevonden.


Megamutaties

Er is toenemende evidentie dat de evolutie zich niet alleen in kleine stapjes maar ook met grote sprongen heeft voltrokken. De belangrijkste veranderingen waardoor de soorten zijn ontstaan zijn niet door vele kleine aanpassingen maar plotseling totstandgekomen.  Het lijkt erop dat zulke megamutaties slechts sporadisch voorkomen, wellicht onder druk van sterk veranderende omgevingsfactoren.

Over hoe megamutaties ontstaan bestaan verschillende theorieën. De bekendste daarvan is de symbiose-hypothese. Volgens deze theorie vindt in de natuur veelvuldig samenwerking plaats en soms kan deze samenwerking zo ver gaan dat meerdere organismen zich tot één combineren.

Dat samenwerking in de natuur heel belangrijk is werd al in 1914 in Amerika beschreven door P. Kropotkin in het boek "Wederzijdse hulp, een factor in de evolutie". In dat boek gaf de auteur een grote hoeveelheid voorbeelden van sociaal gedrag onder dieren van verschillende soorten. De inzichten van Kropotkin en anderen hebben ertoe geleid dat tegenwoordig door biologen algemeen wordt erkend dat de levende natuur bestaat uit ecosystemen waarin veel plant- en diersoorten op evenwichtige manier met elkaar samenwerken.

Onderzoek door de Amerikaanse biologe prof. Lynn Margulis heeft aangetoond dat de samenwerking tussen verschillende soorten zeer intensief kan worden en kan leiden tot het ontstaan van nieuwe organismen. Margulis kwam op grond van haar onderzoek tot de conclusie dat de cellen waaruit levende organismen zijn opgebouwd tot stand zijn gekomen door symbiose van twee bacteriesoorten.

Het symbiose-principe was overigens ook al eerder beschreven. Al in 1926 had Ivan Wallin een boek geschreven met de titel "Symbiose en de oorsprong der soorten".


Het ontstaan van lichaamscellen

Volgens Margulis zijn de cellen waaruit de lichamen van vrijwel alle diersoorten bestaan tot stand gekomen door symbiose van twee soorten bacteriën. Er was een bepaalde vrij grote bacterie die slecht bestand was tegen zuurstof en er was een veel kleinere bacterie die wél goed met zuurstof om kon gaan. Door het samengaan van deze twee bacteriesoorten ontstond een nieuw ééncellig organisme. De kleine bacteriën werden organen in de veel grotere bacteriën.

Deze organen worden tegenwoordig aangeduid als de mitochondriën. Dat zijn de "energie-centrales" van de cel, die in staat zijn om met behulp van zuurstof de energie uit bloedsuiker voor de cel beschikbaar te maken. De theorie van Margulis wordt bevestigd door het feit dat de mitochondriën eigen DNA hebben, hetgeen alleen kan worden verklaard doordat het eens zelfstandige bacteriën waren.

De symbiose-theorie van Margulis werd aanvankelijk door gevestigde wetenschappers van de hand gewezen. Uiteindelijk heeft zij echter in brede kring erkenning gekregen. De symbiose-hypothese over het ontstaan van de lichaamscel wordt thans door veel biologen als juist beschouwd.

Intelligent Design is geen kant-en-klare nieuwe evolutieleer maar een basistheorie die nieuwe perspectieven biedt voor het wetenschappelijk onderzoek betreffende de evolutie. Nu al blijken belangrijke publicaties uit het verleden, die door de materialistische wetenschap niet serieus werden genomen, binnen de nieuwe evolutietheorie bij te dragen aan een beter begrip van de levende natuur.

Naar deel 4   >>