febr.
2024
door Victor Christiano
februari 2100
Vanuit het jaar 2100 kijk ik terug op de ontwikkeling die heeft plaatsgevonden in het zuidelijke deel van Flevoland. Daar verrees de stedelijke agglomeratie Flevocity, wereldwijd bekend vanwege het aantrekkelijke leefklimaat, de succesvolle economie en de fraaie stadsnatuur.
Het door drooglegging verkregen nieuwe land genaamd Flevoland kreeg aanvankelijk een voornamelijk agrarische bestemming; er werd relatief weinig ruimte toegekend aan de bouw van steden en dorpen. Dat was ook in het zuidelijke deel van Flevoland het geval. Daar werden de stad Almere en het dorp Zeewolde gebouwd, maar het grootste gedeelte van dit gebied zou landelijk blijven. De werkelijke ontwikkelingen gingen enigszins anders. Almere behoorde al gauw tot de grotere steden in het land en Zeewolde ontwikkelde zich in korte tijd van dorp tot kleine stad. Bovendien werd vanaf ongeveer 2025 tussen Almere en Zeewolde de nieuwe stad Eemvallei gebouwd.
Rond 2040 was zuidelijk Flevoland al voor een groot deel verstedelijkt, maar er was nog geen sprake van een geïntegreerde agglomeratie. Over het idee om de hele regio als één stedelijk geheel verder te ontwikkelen werd in die periode wel gedacht en gesproken. Dat was een reële mogelijkheid geworden doordat Almere en Zeewolde sterk waren gegroeid, terwijl bovendien tussen deze twee steden de nieuwe stad Eemvallei was gebouwd. Er was behoefte aan een integrale visie voor de drie steden. De stadsbesturen besloten tot gezamenlijke verdere ontwikkeling en uitbreiding teneinde zo hun economie en welvaart te versterken. Besloten werd om aan de geïntegreerde agglomeratie de naam Flevocity toe te kennen.
Centraal in de plannen kwam te staan dat de regio als een ecopolis, een landelijk stadsgebied, verder zou moeten groeien. Als doelstelling werd verder vastgesteld dat de drie steden hun eigen karakter zouden behouden, terwijl door een efficiënt netwerk voor snelverkeer en openbaar railvervoer gezorgd zou worden voor optimale bereikbaarheid in de hele regio. Daarbij zouden de winkel-, uitgaans-, park-, en woonomgevingen slechts minimale hinder van het snelverkeer en het OV mogen ondervinden.
Er kwam een gezamenlijke visie voor stadsontwikkeling op basis van het principe ecologische urbanisatie. Door onderzoek was in die tijd steeds meer duidelijk geworden dat daarmee ruimte kan worden gecreëerd, natuurbehoud mogelijk is en economische vooruitgang kan worden bevorderd. Besloten werd om de regio verder te ontwikkelen als een ecopolis, een metropool op basis van ecologische principes. Door onder meer het verstandig toepassen van hoogbouw zou veel ruimte voor stadsecologie beschikbaar kunnen komen. De nieuwe hoge gebouwen in Flevocity zouden een esthetische uitstraling moeten hebben en alle verschillend moeten zijn, zodat er een mooi en afwisselend stadslandschap zou ontstaan. De hoge gebouwen zouden ook ver genoeg uit elkaar moeten staan om vanuit elk gebouw een ruim uitzicht te hebben.
Sommige gebouwen zouden voor wonen worden bestemd, andere zouden worden gebruikt voor bedrijfsuitoefening, waaronder verticale landbouw. De principes en voordelen van verticale landbouw waren al in 2010 beschreven door de futurist dr. Dickson Despommier in zijn boek "The vertical farm". Voor Eemvallei, de jongste stad in Flevocity, werd zelfs gekozen voor verticale landbouw als de belangrijkste economische activiteit. Vanaf ongeveer 2045 werden deze besluiten stelselmatig omgezet in daden. Flevocity kreeg steeds meer daadwerkelijk gestalte, een ontwikkeling die rond 2070 grotendeels was voltooid. Daarna bleef Flevocity verder groeien, maar nu als wereldwijd bekende welvarende ecopolis.
Een belangrijk besluit en project was dat het snelverkeer in Flevocity een eigen wegennet moest krijgen, geheel gescheiden van de woon-, winkel-, uitgaans- en recreatie-omgevingen. Dat systeem is zoals bekend tegenwoordig een opvallend kenmerk van onze ecopolis. Met de auto kan men via dit wegennet heel snel binnen heel Flevocity naar andere stadsdelen rijden. De wegen voor snelverkeer gaan over een fly-over netwerk, dat enkele meters boven de begane grond op betonnen staanders is aangelegd. Aangezien men zich er overal onderdoor kan verplaatsen veroorzaken deze wegen nergens hinder voor voetgangers en langzaam stedelijk verkeer.
Voor de bouw van de fly-over wegen werd de zweefbouw-methode toegepast, die al in de jaren 1990 was ontwikkeld door de Heerema Fabrication Group. Bij dat systeem gaat het transport van werktuigen en materiaal via het al gereed zijnde gedeelte van de fly-over. Met deze zweefbouw-methode kunnen fly-over wegen worden gebouwd zonder hinder voor de bestaande infrastructuur. Steeds wordt vanaf het gereed zijnde gedeelte van de fly-over weg 50 meter verderop een nieuwe draagconstructie geplaatst, waarna een grote prefab viaductligger over de gevormde afstand wordt aangebracht.
Ook het uitstekende openbaar vervoer gaat over een op deze wijze gebouwd fly-over systeem, dat geheel gescheiden is van de gewone stadsomgeving. Met de treinen en sneltrams die frequent over de zich enkele meters boven de grond bevindende banen rijden reist men snel van elke plek in Flevocity naar een andere. De via trappen, roltrappen en liften bereikbare perrons zijn overdekt en voorzien van gemakkelijke banken.
Behalve het fly-over netwerk voor snelverkeer en openbaar vervoer bestaat in heel Flevocity een gewoon stratennetwerk voor lokaal verkeer met een maximum snelheid van 30 kilometer per uur. Ook fietsers en bromfietsers gaan over deze langzame lokale wegen. Voetgangers kunnen overal over trottoirs wandelen, terwijl op veel plekken beveiligde oversteekplaatsen zijn. De 30km-straten in elke wijk sluiten onbelemmerd aan op die van naburige wijken, zodat het goed mogelijk is om zonder van de snelweg gebruik te maken door heel Flevocity te rijden.
In de lokale omgevingen rijden relatief weinig auto's. Dat komt enerzijds door de maximumsnelheid van 30 kilometer en anderzijds door de mogelijkheden van het easycar-systeem. Veel mensen in Flevocity maken gebruik van de praktische easycars, elektrische mini-auto's die op veel plekken klaarstaan voor leengebruik. Easycar is gebaseerd op het witkar-project dat in 1968 in Amsterdam werd gestart door provo-raadslid Luud Schimmelpenninck. Aan de eerste financiering ervan werd bijgedragen door beroemdheden als de architecten Aldo van Eyck en Herman Hertzberger, televisiepresentatrice Mies Bouwman, politicus Hans Gruijters en cabaretière Jasperina de Jong. Volgens D'66 medeoprichter Hans Gruijters zouden de witkarren dankzij hun geringe omvang en intensieve gebruik de verkeersdrukte in de Amsterdamse binnenstad aanzienlijk kunnen verminderen.
De tegenwoordige easycar in Flevocity is qua uiterlijk, comfort en techniek nogal verschillend van de oorspronkelijke witkar, maar het principe is hetzelfde. Verspreid over heel Flevocity bevinden zich talrijke easycar standplaatsen. Met een OV-chipkaart kan men op veel plekken instappen in een easycar en er meteen mee wegrijden. Na gebruik levert men het voertuig bij een andere standplaats weer in. Met een easycar mag men niet de snelweg op, en men moet zich natuurlijk ook houden aan de 30 kilometer snelheidslimiet, maar vooral voor kortere afstanden is het een ideaal vervoermiddel.
In Flevocity zijn de voorzieningen voor alle soorten mobiliteit uitstekend. Voor ons, in het jaar 2100, zijn de gemakken van Flevocity inmiddels alledaagse werkelijkheid, maar ooit was dat heel anders.
De drie steden die tezamen Flevocity vormen hebben door de jaren heen hun eigen karakter behouden. Zo bleef bijvoorbeeld Almere zich verder ontwikkelen als een vrijheidslievende toekomstgerichte stad. Opmerkelijk is bijvoorbeeld dat Almere een eigen stadslied heeft, met een refrein waarin het Almere-gevoel treffend tot uitdrukking komt:
Stad van ruimte, stad van vrijheid
Stad van water, wolken en de wind
Hier leef ik mijn dromen
Hier wil ik altijd wonen
Stad waar het einde nooit begint
Voor de groei van Almere werd in de eerste jaren vooral gedacht aan uitbreiding in de richting van Amsterdam. Almere ligt niet ver van Amsterdam en werd in het begin vooral gezien als behorend tot de oostflank van de stedelijke regio Amsterdam. In die opvatting zag men Almere en Amsterdam steeds meer naar elkaar toegroeien. Zo waren er plannen voor toenemende woningbouw in en aan het watergebied tussen de twee steden, het IJmeer. In 2001 was in dat kader een plan gelanceerd om aan de westkant van Almere een stadsdeel in het water te bouwen.
Vanuit milieuorganisaties kwamen bezwaren tegen dat voornemen; deze groepen presenteerden een eigen toekomstvisie genaamd “Samen meer IJsselmeer”. Daarin werd gepleit voor de ontwikkeling van het IJmeer-gebied als natuur- en recreatieomgeving. De ambitie om grenzend aan het IJmeer steeds meer woningbouw te realiseren bleek niet verenigbaar met de doelstelling om dit gebied als natuur- en recreatiegebied te behouden en verder te ontwikkelen. Het IJmeer met de landschappen daar omheen bleef behouden als natuurgebied tussen de Randstad en Flevocity.
De publicatie van FiLOSCOOP wordt verzorgd door Bureau Everink te Almere.
Copyright © 2024 Victor Christiano, Bureau Everink