december
2024
december
2024
Toen aan het einde van de 18de eeuw de godsdienstvrijheid in Nederland werd hersteld was dat voor de katholieke gelovigen een heugelijke gebeurtenis. Met de bouw van talrijke kerken in de neogotische bouwstijl lieten de katholieken in de 19de eeuw zien dat ze weer helemaal terug waren!
In het jaar 1619 waren grote beperkingen aan de katholieken opgelegd. Hun kerkgebouwen waren van hen afgenomen en ze konden alleen nog in het geheim hun erediensten houden. Tijdens de Synode van Dordrecht hadden de toenmalige machthebbers bepaald dat hun versie van het calvinisme de enige juiste religie was en daarom de officiële staatsreligie moest worden. Andere gelovigen, zoals de katholieken, moesten hun kerkgebouwen afstaan en konden alleen nog in schuilkerken bij elkaar komen. Dat werd oogluikend toegestaan, en er kwamen talrijke katholieke kerken in schuren en andere onopvallende gebouwen.
De komst in Nederland van de Fransen in 1795 betekende voor de katholieken in veel opzichten een bevrijding. Hun religie werd weer als volwaardig erkend. Ze mochten weer openlijk hun kerkdiensten houden en kregen in principe de van hen afgenomen kerkgebouwen terug. Dat laatste was in de praktijk niet altijd mogelijk. Bovendien vond door de verkregen vrijheid een opleving van het katholicisme plaats, waardoor een sterke behoefte aan nieuwe kerkgebouwen groeide. Het gevolg was dat in de 19de en het begin van de 20ste eeuw veel nieuwe katholieke kerken werden gebouwd.
In het begin leken deze nieuwe kerkgebouwen soms nog sterk op de schuilkerken waar de katholieken zich gedurende twee eeuwen mee hadden moeten behelpen, maar in de volgende decennia werden de nieuwe kerken steeds mooier en indrukwekkender. Dat werd met name bereikt door de toegepaste bouwstijl, de neogotiek.
De neogotische architectuur van deze gebouwen straalde uit dat de katholieken heel blij waren met hun herwonnen vrijheid. Aan elk in deze periode gerealiseerd kerkgebouw is een verhaal verbonden van idealisme, vastberadenheid, creatief talent en technisch kunnen. Architectonische knowhow kwam tot ontwikkeling, de brandschilderkunst bloeide op, geldproblemen werden overwonnen.
De Wiki-pagina "Artikelen in de categorie Neogotisch kerkgebouw in Nederland" [ref. 1] verwijst naar webpagina's over 331 neogotische kerken. Meerdere neogotische kerken werden gesloopt helaas, maar de nog bestaande worden in het algemeen in goede staat gehouden. Ze zijn nog als kerk of op andere wijze in gebruik, terwijl ze vaak op de rijksmonumentenlijst staan. Veel ervan zijn door restauratie in perfecte staat gebracht.
Met hun neogotische kerkgebouwen lieten de katholieken zien dat ze weer helemaal terug waren! Het initiatief werd bij veel bouwprojecten genomen door de plaatselijke pastoor. Deze bouwpastoors ontpopten zich vaak als bekwame projectmanagers die er in slaagden om de nieuwe kerk in recordtijd te realiseren.
Elk katholiek kerkbouwproject was anders. Zo werd bijvoorbeeld in Wateringen aanvankelijk een architectonisch niet opvallende kerk neergezet. Dit gebouw werd herhaaldelijk verbeterd en vergroot, maar bleef in veel opzichten toch een noodkerk. Het duurde tot 1890 voor werd besloten tot de bouw van een volledig nieuwe kerk. Daarna kostte het nog tien jaar voorbereiding voor daadwerkelijk met de bouw gestart kon worden, maar toen ging het ook snel. In 13 maanden verrees in Wateringen de prachtige huidige neogotische Sint Jan de Doper kerk.
Opmerkelijk is ook het verhaal van de Sint Vitus kerk in het Friese Blauwhuis. In de provincie Friesland, waar relatief weinig katholieken wonen, werden meerdere neogotische katholieke kerken gebouwd. De eerste was de door Pierre Cuypers ontworpen Sint Vitus kerk in Blauwhuis. Cuypers beperkte zich niet tot alleen het gebouw, maar bepaalde ook grotendeels de inrichting.
De uitbundige esthetiek van deze grote in 1872 in gebruik genomen kerk wijkt sterk af van de eenvoudige architectuur van de meeste dorpskerken in Friesland. Dat de kerk veel te groot lijkt te zijn voor het dorp Blauwhuis heeft een historische achtergrond. Lange tijd was er helemaal geen katholieke kerk in dit gebied; zelfs geen schuilkerk. Het toedienen van de sacramenten gebeurde door reizende priesters. In 1651 kreeg men voor dit gebied de beschikking over een schuilkerk. Dit gebouw werd omdat het een blauw dak had “het Blauwhuis” genoemd. Sommige katholieken bouwden huizen rondom deze noodkerk en zo groeide daar een woongemeenschap, die ook Blauwhuis werd genoemd. De Sint Vitus kerk werd niet alleen voor deze relatief kleine gemeenschap gebouwd maar voor de veel wijdere omgeving. De Blauwhuis-gemeenschap in de directe omgeving van de kerk werd in 1949 officieel een dorp.
Interessant is ook het verhaal betreffende de Sint Joseph kerk in Alkmaar. Die werd gebouwd in het begin van de 20ste eeuw, toen inmiddels op het gebied van neogotische architectuur aanzienlijke ervaring bestond. Het ging allemaal makkelijker en sneller. Tot de bouw van de Sint Joseph werd besloten omdat de bestaande Sint Dominicus kerk niet groot genoeg bleek te zijn. De katholieke gemeenschap was sterk gegroeid, reden waarom een hulpkerk nodig was. Wie naar de indrukwekkende neogotische Sint Joseph kerk kijkt zal niet vermoeden dat deze als slechts een bijkerk werd gebouwd.
Toen in 1908 het besluit tot de bouw was genomen werd aan het bureau Margry en Snickers opdracht geven om een ontwerp te maken. Dat kwam er snel, en in januari 1909 kon al met de bouwvoorbereiding worden gestart. In maart van datzelfde jaar werd de eerste steen gelegd, en al op 31 december 1909 kon de nieuwe kerk worden ingewijd.
De Sint Joseph kerk bestaat nog steeds maar is niet meer als kerkgebouw in gebruik. Meerdere neogotische kerken hebben een niet-kerkelijke bestemming gekregen. Vaak was dat de oplossing waardoor een kerk van de sloop kon worden gered. De Sint Joseph kerk in Alkmaar werd enkele jaren geleden van binnen verbouwd tot negen luxe appartementen. De aanpassingen vonden plaats in samenwerking met de gemeente Alkmaar en de Rijksdienst voor het Cultureel erfgoed.
Hoe is het verklaarbaar dat de teruggekregen vrijheid van de katholieken tot zo'n opmerkelijk kerkenbouw-enthousiasme leidde? Enige informatie over het katholieke geloof is in dit verband relevant. In het katholicisme vervullen de zogenoemde sacramenten een essentiële rol. Een sacrament is een rituele handeling met een heilzaam geestelijk effect op de ontvanger ervan. Voor de katholiek is het niet zomaar een ritueel maar heeft het daadwerkelijk geestelijke verandering tot gevolg. De zeven sacramenten zijn voor een katholiek heel belangrijk in het leven. Vooral belangrijk is het sacrament van de eucharistie, het ritueel tijdens de kerkdienst waardoor Jezus Christus te midden van de kerkbezoekers daadwerkelijk aanwezig is. Door deze tegenwoordigheid van Jezus kan men met hem in contact treden en hulp van hem krijgen.
Heel belangrijk is ook het sacrament van de biecht. Daarbij bekent men aan een priester, de biechtvader, welke zonden men heeft begaan. De biechtvader geeft vervolgens de absolutie, dat wil zeggen vergeving, en legt een penitentie op. Deze boetedoening kan, afhankelijk van de ernst van de gepleegde zonden, variëren van bijvoorbeeld het opzeggen van een gebedje tot het verrichten van een of andere goede daad. Voor de katholieke gelovige zijn de betreffende zonden nu werkelijk kwijtgescholden en hoeft hij zich dus geen zorgen meer te maken over een mogelijke bestraffing hier op aarde of in het hiernamaals. Een voorwaarde is wel dat men werkelijk berouw over de zonden heeft.
Dankzij de sacramenten zijn katholieken vaak onbezorgde mensen. In de 19de eeuw kon dit vrije katholieke levensgevoel weer helemaal worden beleefd. In hun talrijke neogotische kerken konden de katholieken aan deze blijdschap uiting geven. Ze zongen daar weer enthousiast het Tantum ergo Sacramentum, het lied dat in de 13de eeuw door de heilige Thomas van Aquino over het wonderbaarlijke sacrament van de eucharistie was gecomponeerd.
Het is eigenlijk onjuist om de moderne gotiek aan te duiden als neogotiek. Het gaat immers om tijdloze bouwkundige principes die worden toegepast om gebouwen te ontwerpen die zowel praktisch als mooi zijn. De gotiek – en dus ook de neogotiek – begon in de 13de eeuw in Europa in de opkomende steden tot ontwikkeling te komen. De stedelingen wilden door prachtige kerkgebouwen laten zien dat het stadsleven, hoewel dit eigenlijk niet paste in de feodale maatschappij, helemaal in overeenstemming was met de glorieuze wil van God.
In de steden slaagde men er in de romaanse bouwwijze te overtreffen. Dat was nodig, want de traditionele romaanse bouwstijl bood weinig mogelijkheden tot indrukwekkende sierlijkheid. De romaanse gebouwen waren heel robuust, want elk onderdeel van het gebouw moest bijdragen aan de sterkte. Dat leverde tamelijk logge gebouwen op, met weinig esthetische uitstraling.
In de steden bedacht men technische oplossingen om meer sierlijkheid in de kerkgebouwen te brengen. Het belangrijkste verschil met de romaanse stijl was dat onderscheid werd gemaakt tussen de dragende onderdelen van het gebouw enerzijds en de afdichting en verfraaiing anderzijds. Zo ontstond de gotiek als een geheel van bouwtechnische oplossingen om mooie hoog oprijzende gebouwen te ontwerpen.
De gotiek als bouwstijl heeft een filosofische achtergrond. Door onder meer Joseph Alberdingk Thijm is over deze ideologische aspecten van de gotiek geschreven. De gotische ideeën vragen om bouwtechnische oplossingen. Dit werd aanvankelijk gerealiseerd door bepaalde aanpassingen in de overigens nog romaanse bouwtechniek.
Onder meer werden andere boogvormen toegepast. In die tijd was de boogconstructie de enige manier om een overspanning te maken, want gewapend beton bestond nog niet. In de romaanse architectuur hadden de bogen de vorm van een halve cirkel; in de gotiek werd vooral de spitsboog toegepast, waardoor het gebouw een heel ander aanzien had. Bij de spitsboog heeft de kruin, het bovenste gedeelte van de boog, een spitse top, waardoor de boog hoger en sierlijker is.
De spitsbogen die zo kenmerkend zijn voor de gotiek werden soms ook al in romaanse gebouwen toegepast, maar in de gotiek werd dit de normale overspanningsmethode. Ook door andere technieken slaagde men er in gebouwen te ontwerpen die zowel sterk als mooi zijn. Onder meer werden steunberen toegepast, plaatselijke verzwaringen van het muurwerk, waardoor andere gebouwelementen licht uitgevoerd kunnen worden. Door deze en andere bouwkundige principes werden behalve een fraai aanzien ook hoge ruimtes met grote vensters mogelijk.
De gotiek kan allang niet meer worden beschouwd als een reactie op de romaanse architectuur. De tegenwoordige gotiek, de neogotiek, is een op zichzelf staande bouwstijl die steeds verder wordt ontwikkeld.
De meest virtuoze neogotische architect in Nederland was ongetwijfeld Pierre Cuypers. Deze getalenteerde bouwkundige, die vooral beroemd is geworden als de architect van het Centraal Station en het Rijksmuseum in Amsterdam, was op de eerste plaats een kerkenbouwer. Hij creëerde naast meerdere andersoortige gebouwen maar liefst ongeveer 70 kerken. Ook maakte hij de ontwerpen voor talrijke restauratieprojecten.
Zowel in zijn nieuwbouw als bij zijn restauraties liet Cuypers zich vooral leiden door zijn eigen inzichten over hoe het gebouw behoorde te worden. Hij beschouwde de neogotiek als een stijl in ontwikkeling; niet als een statisch systeem. Soms gaf dat problemen, omdat zijn ideeën niet altijd werden gewaardeerd door zijn opdrachtgevers. Toch bleef Cuypers op het gebied van restauratie van Middeleeuwse gebouwen de toonaangevende autoriteit in Nederland.
Al tijdens zijn studie in Antwerpen ging zijn belangstelling uit naar de neogotiek. In 1849 behaalde hij zijn diploma als architect, met als onderscheiding de Prix d' Excellence. Cuypers ging voortdurend verder met het ontdekken, verder ontwikkelen en toepassen van de neogotische principes. De auteur Joseph Alberdingk Thijm was enthousiast over de kerkontwerpen van Cuypers, en beschreef deze als de ware katholieke architectuur. De lof van deze al in zijn tijd vermaarde schrijver droeg ertoe bij dat Cuypers toenemend vanuit het hele land opdrachten verkreeg. Onder meer door een deel van het werk aan zijn zoon Joseph over te dragen kon hij aan de vraag blijven voldoen.
Een andere belangrijke Nederlandse neogotische architect was Alfred Tepe. Deze was vooral actief in het aartsbisdom Utrecht, waar hij van de katholieke geestelijkheid veel steun kreeg. De Utrechtse geestelijken wilden vooral de traditionele gotiek doen herleven, een visie die in het werk van Tepe herkenbaar is. Kenmerkend voor de neogotische architectuur van Tepe is onder meer het relatief weinige gebruik van ornamenten en de voorkeur voor baksteen. Terwijl voor Cuypers het verder ontwikkelen van de gotische stijl- en constructieprincipes belangrijk was streefde Tepe er naar om de traditionele gotiek zo getrouw mogelijk toe te passen.
Naast Cuypers en Tepe waren in Nederland nog diverse andere architecten op het gebied van de neogotische kerkenbouw actief, waaronder Caspar Franssen, Albert Margry, Jos Snickers, Cornelis van Hoof, Carl Weber, Wolter te Riele en J.W. Boerbooms.
De neogotische kerken worden tegenwoordig terecht als belangrijk cultureel erfgoed beschouwd. Er zijn helaas meerdere neogotische kerken afgebroken, dus het is zeker een cultureel belang om de nog bestaande in goede staat te houden. Deze gebouwen vormen een belangrijk cultuurbezit, want het zijn opmerkelijke architectonische prestaties, en ze weerspiegelen een interessant aspect van de Nederlandse geschiedenis.
Referentie:
1. Wiki-pagina "Artikelen in de categorie Neogotisch kerkgebouw in Nederland”; https://nl.wikipedia.org/w/index.php?title=Categorie:Neogotisch_kerkgebouw_in_Nederland
De publicatie van FiLOSCOOP wordt verzorgd door
Bureau Everink te Almere
Copyright © 2024
Jan Everink, Bureau Everink