| |
|
maart 2014
Veel gnostische kennis is in de loop der eeuwen verloren gegaan, maar tegenwoordig wordt deze informatie weer herontdekt. Tot de bronnen van tegenwoordige kennis over de gnostiek behoort het boek ter bestrijding van deze vitalistische filosofie dat in de 2de eeuw door Ireneüs van Lyon werd geschreven. Hoewel hij de gnostische ideeën fel bekritiseerde en afwees, kon hij namelijk toch niet nalaten er informatie over te verstrekken. De beschikbare kennis over de gnostiek is verder toegenomen door de vondst van een aantal vroeg-Christelijke boeken bij Nag Hammadi.
De oorzaak-gevolg-keten in het universum kan niet absoluut zijn, zo is door verschillende filosofen benadrukt. In de materiële werkelijkheid beweegt alles in samenhang, maar er moeten logischerwijze ook begin-oorzaken zijn. Deze begin-oorzakelijkheid komt van geestelijke wezens ofwel zielen en wordt daarom ook wel spirituele oorzakelijkheid genoemd. In de tegenwoordige mainstream-wetenschap wordt het fenomeen spirituele oorzakelijkheid niet erkend, met als gevolg dat er in deze tijd weinig kennis over bestaat. Het in de wetenschap en samenleving wel erkennen, onderzoeken en toepassen van spirituele oorzakelijkheid heet vitalisme. In sommige historische samenlevingen waren de mensen in de top van de maatschappelijke hiërarchie in het bezit van kennis over vitalisme en spirituele oorzakelijkheid. Maar ze gebruikten deze kennis vooral om hun bevoorrechte positie te behouden en zorgden dat de informatie niet in handen van de bevolking kwam.
Dat veranderde enigszins toen in de Griekse filosofie het probleem van de begin-oorzakelijkheid meer aandacht kreeg. In Griekenland was door de invloed van vooral Pericles een voor die tijd tamelijk democratische samenleving gegroeid. In de 5de en 4de eeuw v. Chr. begonnen Griekse filosofen de spirituele oorzakelijkheid te ontdekken en te onderzoeken. Dankzij het werk van onder meer Socrates, Plato en Aristoteles werd steeds meer ingezien dat de menselijke ziel de bron is van creativiteit en maatschappelijke vooruitgang.
Aristoteles trad op als opvoeder van de koningszoon Alexander. Ongetwijfeld heeft het onderricht door Aristoteles bijgedragen aan de strategische bekwaamheid van de vermaarde veroveraar. Na de dood van Alexander viel zijn enorme gebied weliswaar in enkele kleinere rijken uiteen, maar cultureel bleef het één geheel. Deze succesvolle cultuur, het hellenisme, heerste in het hele gebied rondom de oostelijke Middellandse zee.
Alexander wilde één groot rijk stichten maar dat is hem niet gelukt want hij stierf op 33-jarige leeftijd door een plotselinge ziekte. Zijn generaals installeerden zich als heersers in verschillende delen van zijn rijk. In Egypte was het Ptolemaeus die in de door Alexander gestichte stad Alexandrië zijn machtscentrum vestigde. Hij liet zich Soter ofwel bevrijder noemen en heerste als een farao over Egypte. Ptolemaeus introduceerde hellenistische ideeën in de voorheen volstrekt starre hiërarchische Egyptische samenleving. Echt democratisch werd het niet maar er kwamen wel hervormingen.
Dankzij het beleid van Ptolemaeus en zijn opvolgers werd Alexandrië de toentertijd grootste en wellicht welvarendste stad ter wereld. Een belangrijk project van de onvoorstelbaar rijke Ptolemaeus-familie was de vestiging en geleidelijk verdere uitbreiding van een enorme bibliotheek in Alexandrië. Uiteindelijk lagen in deze bibliotheek meer dan een half miljoen papyrusrollen. De bibliotheek bevatte alle filosofische, religieuze, wetenschappelijke en technische kennis van die tijd. Onder meer waren de complete werken van Aristoteles aanwezig. Er waren ook speciale studieruimten waar vele studenten en geleerden zich verdiepten in de beschikbare informatie over uiteenlopende onderwerpen.
De bibliotheek werd in de toenmalige wereld een verspreidingspunt voor belangrijke informatie. In Alexandrië ontstond de historisch uitzonderlijke situatie dat ook veel gewone mensen in aanraking kwamen met belangrijke informatie die tot dusver uitsluitend in handen was van een heersende toplaag, zoals over vitalisme en spirituele oorzakelijkheid.
Alexandrië was een multiculturele stad waar behalve Egyptenaren ook Grieken, Joden, Perzen en Indiërs woonden. Dankzij onder meer de bibliotheek als kenniscentrum ontwikkelden zich meerdere filosofische en religieuze groeperingen die braken met traditionele gewoonten en een eigen leefwijze ontwikkelden. Met name waren veel mensen geïnteresseerd in gnostiek ofwel gnosis, het door kennis verkrijgen of versterken van hun spirituele vermogens.
Gnostische kennis bestond uit aanwijzingen voor zelfrealisatie. Het ging er om hoe de in iedereen aanwezige spirituele oorzakelijkheid geactiveerd en versterkt kon worden. De gnostische filosofie was vitalistisch; uitgangspunt was dat er twee verschillende werkelijkheden bestaan: die van het materialistische universum en die van spirituele entiteiten ofwel zielen. De creatie van de materialistische werkelijkheid werd door de gnostici niet beschouwd als een daad van de hoogste God. Deze wereld is immers verre van volmaakt en kan dus niet het werk zijn van een goede almachtige God.
Het materiële universum was volgens de gnostici veroorzaakt door de acties van afgedwaalde lagere goden. Om in dit onvolmaakte universum te kunnen leven moet men het contact met de hoogste God herstellen. De essentie van de gnostiek was dat ieder mens in staat is tot spirituele oorzakelijkheid, door de goddelijke bezieling in zichzelf tot ontwikkeling te brengen. De individuele ziel kan in contact komen met de hoogste God en daardoor vermogens krijgen waarmee het leven in de materiële werkelijkheid gelukkiger gemaakt kan worden. De gnostici bereikten dit door middel van kennis waarmee ze bij zichzelf de geestesgesteldheid van krachtig zelfvertrouwen en geloof konden opwekken.
In Egypte, ook in Alexandrië, leefde het gewone volk in armelijke omstandigheden, maar door toepassing van de gnostiek waren kleine groepen in staat hun condities te verbeteren. Ze slaagden er in om door zelfvertrouwen en samenwerking voor zichzelf een beter leven te creëren. Toen Egypte onderdeel van het Romeinse rijk was geworden werd het voor de gnostici moeilijker. Toch lijken ze nog steeds tamelijk veel vrijheid gehad te hebben, waarschijnlijk omdat het Romeinse bestuur hen als verspreide beweging met weinig samenhang ongevaarlijk vond.
Maar terwijl de Romeinse beschaving steeds meer verstarde en daardoor machteloos werd waren de gnostische groeperingen initiatiefrijk en expansief. De essentie van de gnostiek was dat ieder mens spirituele oorzakelijkheid bezit en dat door het activeren en toepassen daarvan een beter leven mogelijk is. De gnostiek kon zich betrekkelijk gemakkelijk vanuit Alexandrië door het Romeinse rijk verspreiden.
Jezus Christus heeft ongetwijfeld in zijn jonge jaren kennisgemaakt met de gnostiek. Hij begreep nog veel beter dan andere gnostici waar het om ging en slaagde er in zijn spirituele oorzakelijkheid op een ongekend hoog niveau te brengen. Christus was onderzoeker, filosoof, arts en leraar. Hij hield zijn ontdekkingen niet geheim maar paste ze toe en vertelde er over aan zijn leerlingen. Het was dankzij zijn gnostische ontdekkingen dat hij wonderen kon verrichten. Hij leerde zijn volgelingen hoe ze een groot vertrouwen konden hebben in het bereiken van een doel en dan letterlijk tot wonderen in staat waren.
Toch wilden de hogere standen in het Romeinse rijk niets weten van een fenomeen als spirituele oorzakelijkheid. Christus vond vrijwel alleen bij het gewone volk gehoor. Dat kon in het begin nog gemakkelijk want er bestond bij de Romeinen relatief grote vrijheid op het gebied van religie en filosofie. De Christenen waren niet revolutionair maar wel succesvol, en ze vormden daardoor uiteindelijk toch een bedreiging voor de machthebbers in Rome. Een onderdanige attitude bij het volk was namelijk essentieel in de Romeinse maatschappij. De Romeinse machthebbers vreesden de Christenen want ze begrepen dat het succes van deze mensen het falen van de gevestigde maatschappelijke orde aantoonde. Daarom werd Christus gevangen genomen en gedood.
Christus had met de toepassing van gnostische kennis enorme indruk gemaakt op zijn volgelingen en op de hele bevolking. Daardoor mislukte de Romeinse doelstelling om de maatschappelijke invloed van de Christelijke gnostiek te vernietigen door Christus na een schijnproces ter dood te brengen. Dit gebeuren had de macht van zijn naam slechts vergroot. De mensen bleven elkaar vertellen over de wonderen die hij had verricht.
Ondanks vervolging en onderdrukking nam het gnostische Christendom in de Romeinse wereld snel toe. Maar binnen het Christendom kwam naast de gnostiek het katholicisme op. De katholieken wilden een krachtige organisatie, teneinde te kunnen zorgen dat er na de verwachte instorting van het Romeinse rijk weer een strakke hiërarchische samenleving zou komen.
Al vrij snel na Christus voltrok zich een ontwikkeling van gnostisch naar katholiek Christendom. Vanuit de kerk werd gestreefd naar een Ecclesia Catholica, een algemene kerk waarbinnen overal dezelfde leerstellingen zouden worden verkondigd. Het katholicisme in de kerk nam gestaag toe en men ging de gnostiek steeds meer als een gevaar zien. De kerkelijke leer werd aan de katholieke doelstelling aangepast. Maar de gnostiek werd lange tijd in het geheim nog steeds door kleine groepen bestudeerd en toegepast.
De katholiek geworden kerk was niet alleen tegen de gnostiek binnen haar gelederen gekant. Er waren nog steeds niet-Christelijke gnostische leiders en ook deze werden door de katholieken bestreden. De katholieken waren het vooral niet eens met het door de gnostici onderwezen idee dat het materiële universum niet door de hoogste God maar door lagere goden was gecreëerd. De gnostici leerden dat men door uitsluitend deze lagere goden te erkennen en te gehoorzamen steeds meer slachtoffer wordt van de chaos in het materiële universum. Alleen door je te laten inspireren door de hoogste God was het volgens de gnostici mogelijk om enthousiast in je eigen succes te geloven en daardoor je spirituele oorzakelijkheid te activeren.
Buiten de kerk waren in de eerste eeuwen na Christus nog steeds gnostische groeperingen actief. Zo is bekend dat omstreeks het jaar 40 een gnostische leraar genaamd Simon de Tovenaar onderricht gaf. Deze Simon maakte grote indruk op zijn volgelingen door het doen van wonderen, vergelijkbaar met de wonderbaarlijke genezingen door Christus. Zijn aanhangers geloofden evenals de gnostische Christenen dat de spirituele oorzakelijkheid al in jezelf aanwezig was en alleen nog maar geactiveerd hoefde te worden.
In de bijbel (Handelingen 8:9-25) wordt Simon negatief beschreven. Inmiddels is wel duidelijk dat hij een gnosticus was en als zodanig als een gevaar voor het katholicisme werd beschouwd. Simon de Tovenaar onderwees het gnostische principe dat ieder mens direct contact kan maken met de hoogste God. De creativiteit van individuele zielen is in feite de creativiteit van God zelf. Bij een hoog bewustzijnsniveau worden iemands creatieve vermogens krachtiger doordat het goddelijke enthousiasme in hem ontwaakt, onderwezen gnostische leraren als Simon de Tovenaar.
Onderdeel van zijn leer was dat de individuele geest in staat is om een "Eerste gedachte" te denken. Dat is een scheppende gedachte waardoor een nieuwe werkelijkheid kan ontstaan. Maar een "Eerste gedachte" heeft alleen blijvend resultaat als de scheppende geest ook daarna verantwoordelijkheid voor zijn creatie op zich neemt. Anders kan de gecreëerde werkelijkheid ontaarden, zich ontwikkelen in een richting die niet was bedoeld.
Simon de Tovenaar onderwees zijn aanhangers in deze leer van de "Eerste gedachte" en hij gaf daarbij zelf een goed voorbeeld door een prostituee genaamd Helena vrij te kopen en met haar te trouwen. Prostitutie is als realiteit ver afgedwaald van de "Eerste gedachte" waaruit deze werkelijkheid is voortgekomen, namelijk de idee van het huwelijk. Door met een prostituee te trouwen herstelde Simon de oorspronkelijke werkelijkheid zoals die met de betreffende "Eerste gedachte" bedoeld was.
In de 2de eeuw werd door bisschop Ireneüs van Lyon ter bestrijding van de gnostiek een boek getiteld "Ontmaskering en omverwerping van de valselijk zo genoemde gnosis" geschreven. Als gevolg van onder meer dit boek werd de gnostiek steeds meer als ketterij beschouwd. De bestrijding door Ireneüs had onder meer tot gevolg dat veel boeken waarin vooral de gnostische kennis van Christus tot uitdrukking kwam door de kerk werden verboden.
In de 8ste eeuw kwam de kerkelijke organisatie onder invloed van de Frankische heersers. Karel de Grote introduceerde op basis van het samengaan van wereldse macht en kerkelijk katholicisme een starre hiërarchische maatschappij: het feodalisme. Karel had absolute macht, niet alleen in de maatschappij maar ook in de kerkelijke organisatie. Binnen de feodale samenleving was voor de gnosis geen plaats en de kennis er over verdween vrijwel totaal. De ziel van de mens werd nog wel erkend, maar niet meer beschouwd als bron van spirituele oorzakelijkheid. Wel kwam er door het feodalisme weer een stabiele samenleving. De Middeleeuwen vormden een periode van betrekkelijke rust en stabiliteit.
Binnen de Christelijke samenleving groeide geleidelijk toch weer meer vrijheid. Dat resulteerde uiteindelijk in de Renaissance, de opkomst in de westerse maatschappij van handel, nijverheid, kunst en wetenschap. De Renaissance en de opkomst van het Christelijke humanisme waren in feite een herleving van het vitalisme en de gnostiek. Maar in deze periode, aan het einde van de Middeleeuwen, bestonden in de kerk verschillende wantoestanden. Dat was aanleiding tot de reformatie. Luther en Calvijn bestreden de toenmalige misbruiken in de kerk, zoals de verkoop van aflaten, maar ze wilden geenszins het gnostische Christendom herstellen. Ze wilden terug naar het katholicisme uit de vroege Middeleeuwen.
Begin 19de eeuw, na de Franse Revolutie, was er weer een toename van vrijheid en nadruk op persoonlijke verantwoordelijkheid. Maar ook kwam in de 19de eeuw een beweging op waardoor het vitalisme weer werd teruggedrongen: het materialisme. Veel wantoestanden in de tegenwoordige samenleving houden verband met het materialistische paradigma van de hedendaagse wetenschap.
In de 20ste eeuw begon de belangstelling voor het vitalisme en de gnostiek weer toe te nemen. Opmerkelijk is dat juist Ireneüs met zijn boek tegen de gnostiek ertoe heeft bijgedragen dat de gnostiek tegenwoordig weer bekendheid kan krijgen. Hoewel hij de gnostische ideeën fel bekritiseerde en afwees kon hij namelijk toch niet nalaten er informatie over te verstrekken. De tegenwoordige kennis over de gnostiek is verder toegenomen doordat verschillende vroeg-Christelijke boeken aan de vernietiging zijn ontkomen. Daarvan zijn er een aantal recentelijk ontdekt. Met name door de vondst bij Nag Hammadi in Egypte is duidelijk dat Jezus Christus een gnostische filosofie verkondigde.
Veel bijbelteksten worden dankzij de toenemende gnostische kennis duidelijker. Voor de gnostische geestesgesteldheid van verhoogd bewustzijn en vast geloof gebruikte Christus wel de aanduiding "het Koninkrijk van God". In de evangeliën worden herhaaldelijk zijn woorden met betrekking tot dit Koninkrijk geciteerd. Christus leerde dat het Koninkrijk van God al binnenin bij iedereen aanwezig is. Hij noemde dit het Koninkrijk van God omdat het gaat om de toestand van spirituele oorzakelijkheid die een onmiddellijk effect op de gehele werkelijkheid heeft. De persoon die deze geestestoestand heeft bereikt leeft in een andere, een betere wereld.
Ook met andere vergelijkingen maakte Christus duidelijk waar het bij gnosis om gaat. Zo vergeleek hij het bewustzijn met een mosterdzaadje. In de tegenwoordige tijd is bewustzijn een vaag begrip, maar in de gnostiek was het een heel belangrijk concept. Het bewustzijn is een mosterdzaadje, leerde Christus, dat hoewel het een zeer klein zaadje is kan uitgroeien tot een grote boom waar vogels hun nest in kunnen bouwen. (Mattheus 13:31-32)
De wonderen van Christus hadden onder meer tot doel te laten zien waartoe iemand door geloof in staat is. Als hij iemand door een wonder had genezen liet hij er geen twijfel over bestaan dat het resultaat te danken was aan het eigen geloof van de betreffende persoon. Zie bijvoorbeeld Marcus 5:34, 10:52, Mattheus 8:13, 9:28-29, 15:28, Lucas 17:19. De genezing was veroorzaakt door het geloof van de betrokkene, geloof in de zin van een sterk vertrouwen dat het wonder werkelijk zou plaatsvinden. Steeds benadrukte Jezus dat het eigen geloof van de betreffende persoon de genezing had veroorzaakt.
Of de gnostiek inderdaad weer een belangrijke en heilzame kracht in de samenleving zal worden is moeilijk te voorspellen. Vooralsnog lijkt de mainstream-cultuur nog steeds de andere kant, die van het materialisme, op te gaan. Maar een ommekeer kan nog altijd plaatsvinden want volgens gnostische kennis zijn wonderen altijd mogelijk.
De publicatie van FiLOSCOOP wordt verzorgd door
Bureau Everink te Almere
Copyright © 2014 Bureau Everink