|
|
Beter zien door holistische aandacht
november 2002
Het visuele systeem van de mens overtreft de mogelijkheden van elke foto- en videocamera. Maar dit prachtige systeem wordt slechts ten dele gebruikt, omdat de mens te weinig aandacht voor zijn omgeving heeft. In veel gevallen kan het gezichtsvermogen worden verbeterd door méér interesse op te brengen voor de omgeving waar men verblijft. Belangrijk is vooral dat de aandacht afwisselend zowel op gehelen als details wordt gericht.
Het visuele systeemHet visuele systeem bestaat uit 3 onderdelen: de ogen en bijbehorende spieren, een speciaal gedeelte van het zenuwstelsel, en bepaalde voor het zien belangrijke denkprocessen. Deze drie subsystemen zullen hierna kortweg worden aangeduid als: de ogen, de hersenen en de denkprocessen.
Wat betreft de denkprocessen is enige nadere toelichting wenselijk, want vaak worden hersenprocessen en denkprocessen met elkaar verward. Denkprocessen vinden niet plaats in de hersenen maar in de ruimte in en om het lichaam. De geest gebruikt een gedeelte van de ruimte om er mentale beelden, zoals gedachten en herinneringen, in te projecteren. Sommige mensen gebruiken alleen de ruimte binnenin hun hoofd als denkruimte terwijl anderen hun gedachten ook buiten het lichaam projecteren. Er kan onderscheid worden gemaakt tussen bewuste en onbewuste gedachten. Voortdurend vinden allerlei onbewuste denkprocessen plaats en alleen het resultaat daarvan wordt bewust opgemerkt. De denkprocessen van het visuele systeem voltrekken zich in het algemeen op een onbewust niveau.
In het visuele systeem ofwel het visuele apparaat van de mens werken de ogen, de hersenen en de visuele denkprocessen perfect samen. Zo hoort het althans te zijn. Problemen met het zien hebben in veel gevallen te maken met een ontregeling van het in hoge mate geautomatiseerde visuele systeem. Dit systeem is heel gecompliceerd en kan door verkeerd gebruik gemakkelijk verstoord raken. Bij een goed gebruik van het visuele systeem wordt het bestuurd door de aandacht.
|
De blik richten
Waar iemand naar kijkt wordt bestuurd door zijn of haar aandacht. Ergens in het blikveld is iets dat op zeker moment belangrijker lijkt dan het geheel of het detail waarop de blik voordien was gericht. De aandacht verplaatst zich dan naar deze andere zaak, en vervolgens worden de ogen automatisch in de betreffende richting gedraaid. Dit richten van de blik gebeurt door middel van 6 spieren die zich aan elk oog bevinden. Voor het goed kunnen zien zijn deze 6 uitwendige oogspieren van groot belang.
Bij het richten van de blik moeten de 3 subsystemen op de juiste manier samenwerken. Eerst moeten de visuele denkprocessen er door de aandacht toe worden aangezet om de blik anders te richten. Vervolgens wordt via de hersenen opdracht gegeven aan de oogspieren, en daarna zorgen de oogspieren dat de ogen in de juiste richting worden gedraaid. Als alleen oogbeweging niet voldoende is om de blik te richten draait ook het hoofd mee in de gewenste richting.
Als de oogspieren niet goed functioneren heeft dat visuele problemen tot gevolg. Deze spieren zijn namelijk behalve voor het richten ook voor andere functies nodig. De soepele werking van de uitwendige oogspieren kan onder meer achteruit gaan door vaak langdurig zonder onderbreking naar hetzelfde te kijken. Ook door vaak in gedachten te zijn en nauwelijks aandacht voor de omgeving te hebben kan men schade toebrengen aan het visuele systeem. Elke actie van het visuele systeem moet worden gestart en bestuurd door de aandacht. Problemen met het zien ontstaan heel vaak doordat men geen werkelijke aandacht ofwel interesse heeft voor de omgeving.
ScherpstellenNa het richten vindt het scherpstellen ofwel accommoderen plaats. Terwijl de blik nog niet volledig is gericht wordt al met accommoderen begonnen en tijdens het accommoderen wordt het oog nog nauwkeuriger in de juiste richting gedraaid. Accommoderen is nodig omdat het door een lens geprojecteerde beeld slechts bij een bepaalde afstand van de lens tot de gevoelige plaat scherp is. Deze afstand wordt groter als de afstand van het voorwerp tot de lens kleiner wordt, en omgekeerd.
Om met een camera voorwerpen op verschillende afstanden optimaal scherp te kunnen vastleggen moet de brandpuntsafstand van de lens variabel zijn. Een andere mogelijkheid is dat de lens ten opzichte van de gevoelige plaat (in het oog is dat het netvlies ofwel de retina) kan bewegen. In het menselijk oog worden beide methodes toegepast. Volgens de officiële leer wordt alleen de brandpuntsafstand gevarieerd, maar door onderzoek van Dr. W.H. Bates is aangetoond dat ook lensverplaatsing een rol speelt.
|
Adaptatie
De derde automatische regeling is de aanpassing van het oog aan het helderheidsniveau van het blikveld. In de ons omringende werkelijkheid komen enorme verschillen in helderheid voor. Zelfs in één en dezelfde omgeving is het verschil in helderheid tussen de lichtste en de donkerste partij vaak heel groot.
Het verschil tussen de grootste en de kleinste helderheid in een omgeving of afbeelding noemt men de contrast-omvang. Foto's bevatten soms "dode" beeldpartijen, gedeeltes zonder enige tekening die volkomen wit of zwart zijn. Dat komt omdat de makers van deze foto's zich niet realiseerden dat de contrast-omvang van de situatie voor het oog geen probleem opleverde maar voor het fotopapier veel te groot was.
Een op het netvlies geprojecteerd beeld kan, vergeleken met bijvoorbeeld een foto of een videobeeld, een enorme contrast-omvang hebben. De ogen zijn in staat om van vrijwel iedere in de werkelijkheid voorkomende situatie een beeld aan de hersenen en het bewustzijn door te geven dat zowel in de lichte als de donkere partijen goed doortekend is.
Zolang we ons beperken tot de helderheidsverschillen in een bepaalde omgeving op een bepaald moment kan de contrast-omvang van het netvlies de aanwezige variatie meestal zonder aanpassing gemakkelijk aan. Dat is echter niet het geval als iemand van een helder verlichte omgeving naar een schemerige omgeving gaat, of omgekeerd. Een op een zonnige dag aanschouwd sneeuwlandschap is vele malen helderder dan een vertrek dat met alleen kaarsen is verlicht. Om dergelijke verschillen in helderheid tussen omgevingen te kunnen overbruggen beschikt het oog over twee regel-mechanismen: pupil-aanpassing en netvlies-aanpassing.
De pupil van ons oog heeft dezelfde functie als het diafragma van een fototoestel. Bij veel licht wordt de pupil vanzelf kleiner en bij weinig licht groter, zoals het diafragma van een automatische camera. Het vergroten en verkleinen van de pupil werkt heel snel maar kan slechts relatief beperkte helderheidsverschillen overbruggen. Pupil-aanpassing vindt onmiddellijk plaats als iemand zich naar een omgeving met een heel andere gemiddelde helderheid begeeft. Ook als de blik zich in dezelfde omgeving naar een veel lichter of donkerder gebied verplaatst wordt de pupil automatisch kleiner respectievelijk groter.
Als het te overbruggen helderheidsverschil heel groot is, zoals bij het voorbeeld van het zon-overgoten sneeuwlandschap en de kamer bij kaarslicht, is pupil-aanpassing niet voldoende. Dan vindt bovendien netvlies-aanpassing ofwel adaptatie plaats. Adaptatie werkt tamelijk traag maar heeft een enorm bereik. Het netvlies van het menselijk oog is in staat miljoenenvoudige helderheidsverschillen te overbruggen. Dit is inderdaad verbazingwekkend wanneer we bedenken dat een fotografische film slechts één onveranderlijke lichtgevoeligheid heeft. Alleen door een andere film in het toestel te doen kan men de gevoeligheid een weinig vergroten of verkleinen.
Dat het adaptatie-proces relatief langzaam verloopt merkt men wanneer men een bioscoopzaal binnengaat terwijl de film al begonnen is. Het duurt dan geruime tijd voor de mensen in de zaal enigszins zichtbaar worden.
ZoomenHet netvlies bestaat zoals bekend uit de centraal gelegen gele vlek met daar omheen het perifere netvlies. De gele vlek bevat veel kleurgevoelige receptoren, de zogenoemde kegeltjes, en is daardoor in staat een kleurrijk en gedetailleerd beeld te vormen. Het perifere netvlies bevat relatief weinig van deze kegeltjes en kan slechts een weinig-kleurrijk en nogal vaag beeld vormen. Alleen het centrale deel van het blikveld, dat op de gele vlek wordt geprojecteerd, zien we scherp en kleurrijk.
We kunnen dus alleen in het midden van het blikveld goed kleuren en details waarnemen. In de meeste beschrijvingen van het oog wordt echter niet vermeld dat dit duidelijke en kleurrijke centrum een kleiner of groter gedeelte van het blikveld kan beslaan: het oog heeft een zoommogelijkheid. Zoomen is mogelijk doordat zowel de brandpuntsafstand van de lens als de afstand van de lens tot het netvlies variabel is. Bij de stand "groothoek" wordt vrijwel het gehele blikveld op de gele vlek geprojecteerd en bij de stand "tele" alleen een heel klein gebied in het midden.
Als met een videocamera wordt ingezoomd zien we het centrale gedeelte groter worden terwijl aan de randen een deel van het beeld verdwijnt. Bij het oog blijft het hele blikveld zichtbaar, ook bij de tele-stand. Dat niet, zoals bij het inzoomen met een videocamera, aan de randen een deel van het beeld verdwijnt komt omdat het netvlies een soort overloop-oppervlak heeft. De eigenlijke "gevoelige plaat" van het oog is de gele vlek, en daaromheen bevindt zich het perifere netvlies, een groot overloopgebied waarop het beeld minder scherp en kleurrijk is. Bij inzoomen wordt een steeds groter deel van het blikveld op dit overloopgebied geprojecteerd, zodat we voortdurend het hele blikveld blijven zien.
Het oog kiest automatisch de groothoekstand als iemand aandacht heeft voor het totaal, het panorama. Indien de aandacht op een bepaald detail of op een zich tamelijk veraf bevindend object wordt gericht stelt het oog zich automatisch in op de tele-stand. We blijven echter altijd het complete blikveld zien, en dat is de reden dat over de zoommogelijkheid van het oog zo weinig bekend is.
Holistische aandachtBij holistisch waarnemen - dat is eigenlijk de normale manier van waarnemen - heeft iemand afwisselend aandacht voor gehelen en details. In onze cultuur is de mens echter vaak in gedachten; men heeft nauwelijks aandacht voor de omgeving. Als iemand wél bewust ergens naar kijkt gebeurt dat meestal met de tele-instelling.
De groothoek-instelling wordt weinig gebruikt en dat is jammer, want overal waar totaal-overzicht gewenst is biedt de groothoek-instelling voordelen. Esthetisch is het kijken met deze instelling een waar genoegen. De wereld wordt kleurrijker en mooier. In veel situaties is de groothoek-instelling ook doelmatiger. Waarschijnlijk zou de verkeersveiligheid sterk toenemen als de groothoek-instelling in het verkeer vaker zou worden toegepast.
Veel mensen gebruiken de zoommogelijkheid van het oog niet. Hun visuele systeem is permanent ingesteld op "tele", dat wil zeggen gericht op een klein gebied in het midden van het gezichtsveld. Alleen dit detail wordt scherp afgebeeld; de rest blijft onduidelijk.
Door regelmatig de aandacht te verplaatsen van de waargenomen details naar het grotere geheel waartoe deze details behoren kan de groothoek-instelling van het oog weer werkzaam worden gemaakt. Om alles in een complexe situatie snel te kunnen waarnemen is de groothoek-instelling het meest doelmatig.
Het kijken met de groothoek-instelling moet worden afgewisseld met het gericht waarnemen van details. Door holistisch waarnemen, het met interesse voor de omgeving afwisselend de tele- en de groothoek-mogelijkheid van het oog gebruiken, zal het zoomsysteem weer volledig actief kunnen worden.
In het algemeen zal het gezichtsvermogen door holistische aandacht verbeteren. Bij een levendige aandacht voor zowel grote gehelen als details wordt het visuele systeem optimaal gebruikt en gaat het vanzelf beter functioneren.
De publicatie van FiLOSCOOP
wordt verzorgd door Bureau Everink te Almere
Copyright © 2002 Jan Everink