In deze FiLOSCOOP een toneelstuk in één bedrijf door de Amsterdamse auteur Piet Bremer.
Bij Toneeluitgeverij Vink B.V. te Alkmaar verscheen het boek "40 Miniaturen", waarin behalve deze eenakter nog 39 andere opmerkelijke toneelcreaties van Piet Bremer zijn te lezen.


DUBBELE WERKELIJKHEID

Door Piet Bremer

april 2001

Lena, jonge vrouw, komt op, normaal gekleed, scharrelt wat rond, verstilt dan, is niet meer aanwezig, maar wordt in een andere tijd en ruimte getrokken in haar verleden. Ze drapeert een kleed om zich heen, terwijl ze praat uit een ver verleden:

In de verte is de zee. De zee heeft geheimen. De zee laat zich niet doorgronden. Vanmorgen nog een wispelturig dier, nu uitgestrekt in volle lengte, tot voorbij de horizon. Zonder enig geluid waaruit ik de naaste toekomst kan voorspellen. Alsof ook de Goden nu rusten. Ik ben niet bang. Maar ik vrees wel. Ik vrees het noodlot.
En dat is goed. Het noodlot is oppermachtig. Net als de zee. Vanmorgen hadden de golven witte koppen en ze kwamen vanuit de zonsopgang. Wind en zon samen, dat is onheilspellend. Ik voorzie onheil! In de wind heb ik een noodklok gehoord. Ik wil de mensen waarschuwen. Maar waarvoor? Ik moet wachten tot ik meer kan voorzien. Die vogels, ze vliegen laag....

Maria (onzichtbaar): Lena! (Lena verstilt, het gebeuren stopt, ze staat roerloos) Lena! (haar zuster komt nu binnen, opgewekt) Dus je bent toch hier. Hoorde je me niet?

L: Nee... (nog niet helemaal aanwezig): Ja. Ver weg. (Maria pakt het kleed van haar schouders, heel gewoon en legt het terug. Lena glimlacht wat, slaat de arm om Maria heen) Ik ga nog niet weg hoor. Met jou is het altijd zo vanzelf, zo.... nou zo!

M (lacht): Dus zo! Lief dat je weer langs komt. Ik heb maar één zus, ik heb maar één Lena en zo is dat. Ik heb koffie gezet.

L: (schudt hoofd): Was ik weg?

M: Ja, maar dat geeft niks hoor. Nu ben je er toch weer?

L: 0 ja! Gezellig hè, zo samen. (beiden aan tafel) Jan is ..........

M: 0 ja! Die komt pas om een uur of twaalf.

L: Ik kan mezelf niet voorstellen getrouwd te zijn. Gek hè?

M: Dat komt wel als je van iemand houdt. Vorige week waren Jan en ik alweer een jaar getrouwd. Wat vliegt de tijd.

L: Ja.... De tijd vliegt. (trekt wat weg)

M: (ziet het): Maar dat hindert niet. Als je maar van elkaar houdt. Het is nu al warm. Dat wordt nog wat vandaag.

L: Toen ik hierheen kwam, zag ik al donderkoppen in de verte. Vaag, maar ondertussen.

M: Ja, zeg dat wel. Onweersbuien zijn onvoorspelbaar. Ze trekken zich van de wind niks aan.

L: Vind jij het ook altijd opwindend als er onweer in de lucht zit?

M: Jij vond het als klein meisje altijd al zo spannend. En dan moest vader je in huis halen.

L: Ja. Achter het huis kon je de bliksem zo goed zien. En in huis moest je bij de ramen wegblijven. (lacht ineens)

M: Waarom lach je nou?

L: Ik dacht toen altijd dat de dondergod me wel aardig vond. Omdat ik niet bang was. En dat hij dan heel mooie bliksemstralen voor me maakte. (allebei vrolijk lachend)

Jan (onzichtbaar): Ik kom nog een kop koffie halen!

M (zucht): Je blijft nog, hè?

L: Natuurlijk. Wil jij nu ook gelijk koffie? (Jan, nu zichtbaar, verstrakt meteen) Dag, Jan. Ik zorg voor de koffie.

J: Mij best. (Lena weg) Wat moet dat geval? Altijd als ik er niet ben.

M: Dat "geval" komt af en toe naar haar zuster, als ze zich wat alleen voelt.

J: Ze heeft nog geluk dat ze in deze tijd leeft. Vroeger zouden ze zulke dwaallichten als heks hebben verbrand.

M: (wat fel): En dan zou jij zeker hebben gekeken?

L (met koffie): Jan, alsjeblieft. Met extra suiker.

J: Oké.

L (geeft Maria): Ik heb geen trek met die warmte.

M (knikt): Dank je wel.

L (heel open tegen Jan): Broeierig hè? Hoe heb jij het in je cabine?

J: Gewoon.

L: Als ik een man was, zou ik ook wel vrachtrijder willen wezen. Veel onderweg en je maakt van alles mee. (tegen Jan) Heb jij nog iets leuks meegemaakt de laatste tijd?

M: Jan maakt nooit wat mee. Of wel, Jan?

J: Ik vind het nooit de moeite waard en dan ben ik het even later al vergeten.

L (olijk): Wat bijvoorbeeld?

J (verliest even zijn houding van kort en nors, lacht even): Ik moet er weer vandoor. (tegen Maria) Over een uur ben ik terug. Dus hou er rekening mee. (doelt op Lena) 't Goeie. (verdwijnt rap)

L: Jan werkt hard hè?

M: Ja. Zullen we wat appelsap drinken?

L: Ja. Dat lust ik wel. Zonder ijs. (Maria neemt ondertussen het koffiespul weg) Als ik ooit nog eens trouw, dan zou ik ook wel zo'n brok energie willen hebben als man. Tenminste als ie niet gevaarlijk is.

M: Jan en gevaarlijk! Nee hoor. Ik ben zó terug.

L (alleen): Maria is een schat...... Er is iets dreigends in de lucht ..... maar wàt ..... (trekt wat weg, staart)

M (terug): Niet staren!

L (lacht): In je eentje moet je toch wat doen? Dank je wel (voor de appelsap)

M: Als ik soms staar, dan denk ik hoe mooi alles in het leven kan zijn. Maar als je dan weer terug komt in het leven van alledag, dan zijn er van die dingen .... je kunt er niet om heen en als je ze dan niet aanvaardt, dan ben je geen gelukkig mens, vind ik.

L: Ik vind jou altijd zo vrolijk.

M: Jawel. Dat ben ik ook zeker. Zeker samen met jou. Als jij er bent, dan word ik zo rustig van binnen. (Lena zelf is niet zo rustig van binnen, maar nu wel) Dan is het net of het noodlot op vakantie is.

J (rent door de kamer naar de keuken): Verdòmme!! (is al weg)

M: Jàn, wat is er?!

J (onzichtbaar): Ik kan die klere wagen niet aan de gang krijgen!!

M: Daar kan die wagen toch niks aan doen! (knipoogt naar Lena)

J: Mens, rot op!

L en M: Nou nou.

J (rent terug met een stuk gereedschap): IK WIST HET! IK WIST HET! (doelt op de aanwezigheid van Lena)

M (tegen Lena): Een storm in een glas water. We laten hem maar even betijen. Al vind ik het vreemd, want hij is anders nooit zo.

L: Gelukkig maar. Leuk dat ie het wist. Ik kan me heel goed voorstellen dat je een voorgevoel hebt en dat er dan later wat gebeurt. Laatst nog. Ik werd 's morgens wakker en ik wist meteen...

M: Wacht Lena. Ik denk dat ik maar even naar Jan toe ga. Hij was echt buiten zichzelf. Vermaak je maar even. Als het kan, ben ik weer vlug terug.

L: Wel ja. En ik loop niet weg. (alleen, loopt en kijkt ze wat rond. Dan ... Oh .... ze trekt weg en is weer de vrouw van lang geleden en helemaal weer in het gebeuren van toen) Ik ben de enige die kan waarschuwen. Ik hoor de klok van het noodlot. Ik mag niet vluchten. De vogels vliegen nog lager. Het gevaar komt dichterbij.

Vogels! Help mij! Wat gaat er gebeuren?! (ondertussen wijkt ze achteruit en pakt een andere doek om zich in te kleden) Ik weet het, het noodlot zal mij sparen, alleen als ik mijn mensen tegen het onheil bescherm. Ik kan dat niet alleen. Mijn mensen moeten mee helpen om allen tegen het onheil te beschermen. Volk van mijn dorp! (tegen het publiek dat zij niet ziet) ONTWAAK! Word waakzaam! VOLK! Maak je gereed! VOLK! Er is onheil, ik voorspel gevaar, het is buiten zinnen. Het bedreigt ons allen. Alleen met allen tezamen kunnen we ons tegen die krankzinnigheid verweren. VOLK! Ik kan dat niet alleen! NEE! Ik ben geen heks! Ik kan waarschuwen. Maar LUISTER dan! Het gevaar is in aantocht. Geloof me! Geloof me! 0 God! Ik ben geen heks! Ik wil alleen maar helpen! We zijn in gevaar. Alleen kan ik het gevaar niet keren! Hoor de noodklok! Luister naar me! (Maria en Jan kwamen binnen, Maria duwt Jan terug)

M: Lena! Lena!

L: Ben jij dat Maria? (zacht) Gelukkig. (is weer terug. Ondertussen duwt Jan Maria weg)

J: Ik hèb het geweten! Met haar in de buurt loopt alles mis. (Maria beschermt Lena) Ze had nooit geboren moeten worden! Ze is de pest voor de omgeving. Dat soort volk moeten we uitroeien. Afmaken en verbranden, zoals vroeger. Ja! Neem het maar voor haar op! (zwaait met gereedschap)

M: Jan, STOP! Niet doen!

J: Maria, rot op!

M: Pas op, Jan! (Jan wijkt achteruit om te gooien)

J: Stenigen moeten we haar! Toverkol! Ik heb je doorzien! Gifmengster! Je gaat er aan! Heks! (door zijn uitzinnigheid raakt hij ineens opgenomen in een vroeger gebeuren, verandert zichtbaar uit het heden in het voorval lang geleden waar hij als een aanvoerder/dorpshoofd dorpsgenoten - het publiek, dat hij in feite niet ziet - toespreekt. Maria wordt doodsbang, Lena ziet de verandering, is nu niet bang meer, herkent en gaat nu voor Maria staan)

MANNEN! Luister! Er dreigt gevaar! Een onzichtbaar gevaar, want het komt niet van buitenaf. Het ligt op de loer in onze gelederen.

De duivel is onze stad binnengedrongen! Steeds sterven pasgeboren kinderen. Droogte bedreigt de oogst. Steeds meer mannen lijden aan een geheimzinnige ziekte. Hun mannelijke kracht gaat verloren. Er is maar een antwoord! Door de duivel bezeten vrouwen. Er is weer een heks in ons midden. AlIeen het vuur kan de duivel verdrijven. Geen tijd mag verloren gaan. Binnen een uur moeten we de heks hebben gevonden. Vandaag nog zal ze branden! Uitroeien zullen we de duivel. Uitroeien!

L (terwijl Jan zwaait met zijn sleutel/gereedschap naar het publiek, al pratende komt Lena naar hem toe): Jan! Jan! Kom terug!

J (verstart even en dan is hij weer Jan in het heden, verbaasd): Waar was ik?

L: Je bent nu hier.

J: Was jij het die ik hoorde roepen?

L: Ja. Daar staat Maria. (die ontspant van haar angst en op afstand toeschouwt)

J: Dat was lief, Lena. (hij gaat glimlachen) lets is er niet meer. Ik weet niet eens wat. (ontdekt de sleutel in zijn hand) Och. Die heb ik niet meer nodig. (geeft de sleutel aan Lena, terwijl het licht dooft)

M (in spot): Niet ik, maar Lena heeft Jan begrepen. Iets is er niet meer. Het onheil. Het onheil is voorbij. (de spot dooft)


Om dit toneelstuk van Piet Bremer te mogen opvoeren dient toestemming te worden aangevraagd bij het I.B.V.A. "Holland" B.V. te Alkmaar, telefoon 072-5112135.


De publicatie van FiLOSCOOP wordt verzorgd door Bureau Everink te Almere
Copyright © 1998, 2001 by Piet Bremer/Toneeluitgeverij Vink B.V./Bureau Everink