Marsilio Ficino en zijn invloed op de Westerse samenleving

door Jan Everink

december 2009

Marsilio Ficino was de grote inspirator van de Renaissance. Hij gaf de impuls tot de geweldige opbloei in het maatschappelijke leven die volgde op de Middeleeuwen.
In de filosofie van de Middeleeuwen overheerste de predestinatieleer: alles in de wereld was al beslist door goddelijke voorbeschikking, dus er was geen plaats voor een menselijke vrije wil. Ficino maakte door zijn leven, boeken en brieven duidelijk dat de mens wél in staat is om zijn omstandigheden te verbeteren en zijn toekomst richting te geven.


Marsilio Ficino: inspirator van de Renaissance
Afbeelding iStockPhoto


Herontdekking van de leer van Jezus Christus

In de Westerse geschiedenis heeft Marsilio Ficino, die leefde van 1433 tot 1499, een belangrijke rol gespeeld. Hij slaagde er in een brug te slaan tussen de statische feodale middeleeuwse samenleving en het nieuwe dynamische tijdperk waarin de mens zijn eigen toekomst creëert. (Een uitstekende biografie van Ficino staat als inleiding in "The letters of Marsilio Ficino, Volume 1", uitgegeven door Fellowship of the School of Economic Science, Londen, 1975. Deze levensbeschrijving is ook online te lezen.)

De middeleeuwse door de kerk verkondigde filosofie was dat de individuele mens nietig en onmachtig is en gelaten moet berusten in zijn door God voorbeschikte lot. De middeleeuwse mens kon alleen hopen door goddelijke genade uitverkoren te zijn om na de dood een beter bestaan binnen te gaan. Deze fatalistische filosofie had door de invloed van onder meer Irenaeus en Augustinus een dominerende positie in de kerk ingenomen. Wie het openlijk met de dogmatische leer van de kerk oneens was werd vervolgd door de inquisitie en riskeerde de doodstraf.

Ficino had ontdekt dat de godsdienst van de kerk in veel opzichten tegenovergesteld was aan de filosofie van Jezus Christus. De kerk van Rome gebruikte in de Middeleeuwen de invloedrijke naam van Jezus Christus om een starre maatschappelijke hiërarchie, gebaseerd op een primitieve agrarische bestaanswijze, in Europa in stand te houden.

Dat de kerk een leer kon verkondigen die sterk afweek van hetgeen Jezus had gepredikt was mogelijk omdat Christus zijn filosofie niet op schrift had gezet. De beschikbare kennis was uit de tweede hand en bovendien door de kerk sterk gecensureerd; van de vele op schrift gestelde getuigenissen over het leven van Christus waren er maar vier overgebleven. De enkelingen die er in slaagden om door te dringen tot de werkelijke Christelijke filosofie hielden meestal hun kennis angstvallig geheim, want ketterij werd zwaar gestraft. Een van deze herontdekkers van de ware Christelijke leer, de in een dorpje bij Florence wonende Marcilio Ficino, besloot om de macht van de kerk te trotseren en zijn inzichten wél wereldkundig te maken.


De werkelijke leer van Christus

Als vertaler van onder meer de werken van Plato was Ficino ook uit andere bronnen dan de bijbel bekend met kennis over de mens als onsterfelijk spiritueel wezen. Ficino vertaalde ook het Corpus Hermeticum, een verzameling Griekse teksten over religieus-mystieke onderwerpen die wordt toegeschreven aan Hermes, de mythische figuur die in het oude Griekenland bekend was als de God van de handel. Ook wordt van de legendarische Egyptische god Thot verteld dat deze dezelfde is als Hermes.

In het Corpus Hermeticum verstrekt Hermes in dialoogvorm geheime filosofische kennis aan de lezer. Het Corpus Hermeticum en andere geheime teksten uit de oudheid waren in de eerste eeuwen na Christus verzameld in Alexandrië en worden om die reden ook wel Alexandrijnse wijsheidsteksten genoemd. Deze teksten vertellen dat de mens door zich te herinneren wie hij werkelijk is een hogere bewustzijnsstaat kan bereiken, een zeer vreugdevolle en capabele geestesgesteldheid.

Dat was ook de boodschap van Jezus Christus. Deze boodschap was toen en is nog steeds te achterhalen door de evangeliën te lezen als een verhaal dat een beeld schetst van zijn leven en optreden. Uit dat beeld wordt duidelijk dat Jezus een verkondiger was van het vitalisme, de filosofie die stelt dat de bewust levende mens die van goede wil is over buitengewone krachten kan beschikken.

De vitalistische filosofie is gebaseerd op het basisgegeven dat de individuele menselijke ziel van goddelijke oorsprong is en zich kan ontwikkelen tot een wezen met buitengewone kwaliteiten. Dit inzicht werd door Ficino onder meer verwoord in een denkbeeldig gesprek van een ziel met God. ("Een gesprek over God, tussen God en de ziel", in de jubileumuitgave "500 Jaar later", Rozekruis Pers, Haarlem, 1999.) Door zijn communicatie met God bereikte deze individuele ziel een hogere bewustzijnsstaat.

Zulke ideeën over spirituele zelfontplooiing waren volkomen in strijd met de feodale kerkelijke leer volgens welke de menselijke ziel machteloos overgeleverd is aan de voor eeuwig voorbeschikte genade van een almachtige en alwetende God. Het was de geweldige prestatie van Marsilio Vicino dat hij erin slaagde het fatalistische feodale denken te doorbreken en zijn tijdgenoten te inspireren tot een nieuw vitalistisch elan, dat een geweldige opbloei van de cultuur zou veroorzaken.


Florence: bakermat van de Renaissance
Foto iStockPhoto


De Renaissance als vitalistische opleving

De Renaissance was de herontdekking van het vitalisme, een herontdekking die een eind maakte aan het feodale systeem dat Europa eeuwenlang armoedig en achterlijk had gehouden. Deze herontdekking was in belangrijke mate te danken aan het werk van Marsilio Ficino. Hij schreef meerdere boeken en inspireerde grote kunstenaars als Michelangelo, Rafaël en Botticelli. Hij vertaalde de volledige werken van Plato en verschillende andere klassieke teksten in het Latijn, de religieuze en wetenschappelijke taal van die tijd. In zijn boek "De Christelijke Religie" sloeg hij een brug tussen de toenmalige leer van de kerk en het vitalisme. Vertrouwen in God en geloof in je eigen onbegrensde mogelijkheden zijn beide mogelijk, maakte hij duidelijk.

Ficino was bevriend met staatslieden, geleerden en kerkelijke leiders in heel Europa. Zijn veelzijdigheid en productiviteit waren buitengewoon. Behalve als schrijver werd hij ook nog bewonderd als musicus en geneesheer.
Bijzonder interessant uit vitalistisch oogpunt is de uiteenzetting die Ficino aan zijn vriend Lorenzo de Medici gaf over de werkingskracht van de denkende geest. ("Het Godsbegrip bij Plato; de werkingskracht van de denkende geest", in de jubileumuitgave "500 Jaar later", Rozekruis Pers, Haarlem, 1999.)

Daarin laat hij Lorenzo weten dat de ziel kan waarnemen omdat de lichamelijke zintuigen van de mens in contact staan met spirituele zintuigen. Maar er is nog een spiritueel orgaan dat boven deze geestelijke zintuigen staat, aldus Ficino. Deze hoogste Bron en Oorzaak is in staat tot nog uitgebreidere en zuiverder waarneming dan de lichamelijke en de geestelijke zintuigen.

Natuurlijk moest Ficino als vitalist in botsing komen met de kerk. Het was in zijn tijd onmogelijk om zonder toestemming van de kerk belangrijke filosofische denkbeelden te introduceren. Ficino pakte dit probleem aan door de kerk van binnenuit te veranderen. Hij werd in 1473 priester en kreeg ook als zodanig grote invloed. Zijn preken over het leven van Christus trokken grote belangstelling.

Ficino was ook bevriend met de belangrijke Renaissance-filosoof Pico della Mirandola, auteur van onder meer het beroemde geschrift "Over de waardigheid van de mens". Dat beschrijft de uitzonderlijke aard van de mens in de levende natuur, als het enige schepsel dat in staat is om zijn eigen hoedanigheden en plaats in de wereld te kiezen.

Ficino benadrukte ook dat de ziel evenals het lichaam voedsel nodig heeft. Dit zielevoedsel kan men verkrijgen vanuit de omgeving waarin men verblijft. In de ficiniaanse psychologie is het creëren van een inspirerende omgeving een belangrijke vorm van zielzorg. Dit inzicht van Ficino heeft waarschijnlijk in de Renaissance de kunst en architectuur belangrijk gestimuleerd. Het was te danken aan Ficino dat de Renaissance uitgroeide tot een beweging die de wellicht belangrijkste stuwkracht van de Westerse civilisatie is geweest. Dankzij Ficino kreeg het vitalisme in de kerk en in de samenleving weer een kans.


Van feodalisme naar vitalisme

Het feodale systeem was waarschijnlijk ontstaan omdat door de herinnering aan het gewelddadige Romeinse rijk een ongunstig beeld over stedelijke civilisatie was blijven hangen. Veel Romeinse steden werden na de ondergang van het Romeinse rijk niet weer hersteld en er kwamen in het begin van de Middeleeuwen ook geen nieuwe steden.
Er ontstond een agrarische samenleving waarin ambachtelijke vaardigheid schaars was en slechts op beperkte schaal handel werd gedreven. Bekwame handwerkslieden en handelaren hadden nog steeds relatief veel vrijheid en waren veel minder dan de boeren afhankelijk van de landheren.

Vanuit de handel en nijverheid ontstonden geleidelijk toch weer centra van economische activiteit, die vervolgens uitgroeiden tot nieuwe steden. Deze stedelijke gemeenschappen met hun veel grotere vrijheid dan die van de boerenbevolking werden getolereerd omdat ze voor de adel en de kerk belangrijke functies vervulden.

De vorming van steden was op zichzelf niet voldoende om een doorbraak naar een nieuwe dynamische samenleving tot stand te brengen. Daartoe ontbrak een inspirerende filosofie. De stedelijke gemeenschappen zagen zichzelf niet als voorboden van een nieuwe maatschappelijke orde en de feodale machthebbers zagen de steden aanvankelijk ook nog niet als een bedreiging van de bestaande orde.
Dat werd anders door onder meer het optreden van de Florentijnse koopman en stedelijke regent Lorenzo de Medici, die leefde van 1449 tot 1492. Lorenzo kreeg in zijn jeugd les van Marsilio Ficino en het is wel zeker dat zijn opmerkelijke kwaliteiten mede daardoor tot ontwikkeling kwamen. Lorenzo blonk niet alleen uit als bestuurder en strateeg maar werd onder meer ook bewonderd om zijn dichtkunst.

Sommige adellijke en kerkelijke machthebbers ergerden zich aan het succes van Lorenzo en zijn broer en gaven opdracht om hen te vermoorden. Zijn broer vond bij deze aanslag de dood maar Lorenzo wist te ontkomen. Hij besloot herhaling te voorkomen door de samenzweerders meedogenloos af te straffen, en vervolgens zijn macht en invloed tot ver buiten Florence uit te breiden.

Lorenzo de Medici en Marcilio Ficino zijn hun hele leven bevriend geweest. Door de protectie van de machtige Lorenzo konden Ficino en andere creatieve geesten in Italië met hun literatuur en kunst het nieuwe ideaal voor menselijke vrijheid en waardigheid verder ontwikkelen en uitdragen. De Renaissance leverde het geestelijke klimaat voor de zich snel uitbreidende stedelijke civilisatie.


Het vitalisme als bron van civilisatie

De groei van de steden leidde tot de opkomst van nieuwe koninkrijken, die voorzagen in de behoefte aan coördinatie in groter verband. In deze nieuwe staten waren de machthebbers zich veel meer dan die van de Middeleeuwen bewust van het belang van menselijke creativiteit en productiviteit. De samenleving was definitief veranderd. Het feodale systeem werd meer en meer overtroffen door de opkomende stedelijke cultuur. Het door Ficino herontdekte vitalisme had deze verandering op gang gebracht.

Dit vitalisme kan ook vandaag de dag weer een stimulans vormen tot een culturele herbezinning. Volgens het vitalisme zijn alle levende wezens bezield. De ziel van de mens is het ik: het denkende, kennende, waarnemende en ervarende subject. Het vitalisme stelt dat de ziel en niet het lichaam de essentie van de persoon is en dat alle creatieve en constructieve activiteiten hun oorsprong hebben in de ziel. Het is dankzij de kwaliteiten van de ziel dat de mens niet machteloos in het leven staat maar op vele manieren zijn situatie kan verbeteren. Daarbij gaat het niet alleen om maatschappelijke aangelegenheden maar ook om de gewone kwesties in het dagelijkse leven. Ficino schreef dan ook naast filosofische werken boeken met nuttige adviezen over allerlei alledaagse aangelegenheden, zoals kleding, voeding, gezondheid, wonen en naar muziek luisteren.

Essentieel voor het vitalisme is het inzicht dat de individuele persoon potentieel over zeer grote capaciteiten en mogelijkheden beschikt om zijn eigen situatie en die van anderen te verbeteren. Het vitalisme kan fungeren als een kracht die op vele gebieden verbetering en vooruitgang kan brengen.


Het vitalisme na Ficino

Het vitalisme van de Renaissance kon slechts moeizaam verder doordringen in de kerkelijke organisatie. In de hoogste kringen van de kerk kwam gedurende de Renaissance veel machtsmisbruik voor, zoals het verkopen van belangrijke kerkelijke ambten en het bevoordelen en verrijken van familieleden. De misstanden waren zo erg dat er tenslotte een opstand tegen de katholieke kerk uitbrak. De leiders van deze reformatie, Luther en Calvijn, keerden zich echter niet alleen tegen het machtsmisbruik en het wanbeleid in de kerk, ook wilden ze terug naar het predestinatiebeginsel. Ze slaagden daar echter gelukkig slechts beperkt in.

Een belangrijke verdediger van de wilsvrijheid was Erasmus. Met zijn boek "Over de vrije wil" maakte hij in 1524 aan de hand van onder meer de bijbel overtuigend duidelijk dat de mens volgens de leer van Jezus Christus in staat is tot het maken van keuzes en tot het zelfstandig bouwen aan zijn toekomst.
Gunstig was ook dat de katholieke kerk midden 16de eeuw tijdens het Concilie van Trente afstand nam van het predestinatieprincipe. Ook binnen het protestantisme werden pogingen gedaan om het beginsel van de vrije wil te redden, onder meer door de Nederlandse dominee Arminius.

Toch werd het vitalisme in Nederland een zware slag toegebracht, namelijk door Maurits van Nassau. De openlijke keuze van Maurits voor de predestinatie-dominee Gomarus leidde er tijdens de Synode van Dordrecht in 1618 - 1619 toe dat in de gereformeerde kerk, in die tijd de staatskerk in Nederland, het beginsel van de voorbeschikking een dogma werd. De bejaarde Oldenbarnevelt, humanist en voorvechter van religieuze vrijheid, werd ter dood veroordeeld en onthoofd.

Dit betekende echter geenszins het einde van de door Ficino in beweging gezette ontwikkeling naar een vitalistische samenleving. Het vitalisme verbreidde zich vooral dankzij de steeds sterker wordende humanistische beweging gestaag verder, en de invloed van de predestinatieleer werd geleidelijk steeds minder.


Keuze tussen materialisme en vitalisme

De toename van het vitalisme leidde in de 19de eeuw tot enorme vooruitgang op het gebied van de natuurwetenschappen en de techniek. Maar in die eeuw kwam ook een nieuwe vorm van predestinatie opzetten: men ging de natuurwetenschappen ook gebruiken als uitgangspunt voor de kennis over de mens. Door een nieuwe wetenschapsfilosofie, het materialistisch reductionisme, ontaardde de psychologie in gedragswetenschap. Het voorspellen van gedrag op grond van vermeende onveranderlijke wetmatigheden kwam in de plaats van kennis over mogelijkheden tot persoonlijke ontwikkeling.

Ook werden als gevolg van het materialistisch reductionisme uiteenlopende fenomenen in de natuur en de samenleving steeds minder opgemerkt. Om spirituele oorzaken te herkennen moet men met andere ogen naar de levende natuur kijken dan hoe dit gewoonlijk vanuit de natuurwetenschappen gebeurt. De levende natuur spot voortdurend met de natuurwetten omdat levende wezens ofwel zielen twee eigenschappen bezitten die in strijd zijn met de natuurwetten: vrijheid en energiescheppend vermogen.

Marcilio Ficino was de wegbereider voor een nieuw vitalistisch tijdperk dat veel langer kan duren dan de Middeleeuwen. Het is aan onszelf of we dit tijdperk van vrijheid en welvaart vroegtijdig willen laten vastlopen in de moderne predestinatieleer, het materialistisch reductionisme, of het in de eeuwen die voor ons liggen verder tot ontwikkeling en bloei willen laten komen.