april
2006


Van materialisme naar vitalisme:
filosofisch reveil in de Westerse civilisatie

door Jan Everink

De hedendaagse Westerse civilisatie is filosofisch gebaseerd op het materialisme, het uitgangspunt dat ieder fenomeen in de werkelijkheid kan worden verklaard vanuit de natuurwetten. Deze filosofie heeft geleid tot grote technische vooruitgang maar tegelijk de maatschappij en het leven van de individuele mens steeds meer in problemen gebracht.
De Westerse civilisatie is op zoek naar een nieuwe filosofische basis, en deze lijkt meer en meer te worden gevonden in het vitalisme. Volgens het vitalisme is in ieder levend organisme een spirituele essentie aanwezig.
Het vitalisme begon aan het begin van de 20ste eeuw weer méér erkend te worden door het werk van de Franse filosoof Henri Bergson. Hij benadrukte dat er een kracht moet zijn die tegengesteld is aan de in het hele universum waarneembare tendens van toenemende chaos.


Vitalisme en wereldreligies

Volgens het vitalisme is in ieder levend organisme een spirituele essentie aanwezig. Levende wezens zijn bezield, ze hebben een ziel en deze ziel is het wezenlijke van elke levensvorm. Alle grote traditionele wereldreligies zijn gebaseerd op vitalistische beginselen. Het vitalistische uitgangspunt is ook vandaag de dag in de religies nog steeds vanzelfsprekend.

 

In het Hindoeïsme wordt de ziel aangeduid met het woord Atman. Centraal in het Hindoeïsme staat het streven naar verlichting, het door de Atman bereiken van hogere bewustzijnsniveaus.
In het Boeddhisme wordt het woord nirwana gebruikt om er de bevrijde ziel mee aan te duiden. Zolang de ziel zich identificeert met iets stoffelijks is hij niet volkomen vrij, leerde Boeddha. De Boeddhistische route naar verlichting gaat via een ethische leefwijze en het zich niet identificeren met stoffelijke zaken.
Ook in de Islam weet men dat de mens een onsterfelijke ziel heeft. Moslims geloven dat de ziel na de dood naar een tussenwereld gaat om te wachten op de Dag des Oordeels.
In het Jodendom is men er eveneens van overtuigd dat de ziel van de mens na de dood van het lichaam blijft voortbestaan, dat blijkt onder meer uit de Joodse gebruiken rond het sterven.
Ook Christenen geloven in het voortleven van een onsterfelijke ziel na de dood van het lichaam. Jezus Christus leerde dat men door de medemens lief te hebben eeuwig kan leven.

Vrijwel alle oude inheemse religies, die in het verleden veelal als heidendom werden aangeduid, zijn eveneens vitalistisch van aard. Er zijn op aarde nog steeds duizenden van deze inheemse religies die tezamen vele miljoenen aanhangers hebben. Essentieel in de inheemse religies is het geloof in het bestaan van spirituele entiteiten, ofwel zielen, die al dan niet zijn verbonden met een materieel lichaam.

Het religieuze vitalisme heeft echter vandaag de dag geen maatschappelijke invloed meer. Toen de wetenschap zich na de Middeleeuwen begon los te maken van de religie werden alle religieuze zekerheden overboord gegooid, ook het bestaan van de ziel.


Het positivisme van Comte

Toch duurde het nog tot het begin van de 19de eeuw voor het vitalisme door de mainstream-filosofie geheel werd verworpen. De aanzet daartoe was gegeven door Immanuel Kant, die had verkondigd dat het onmogelijk is om op belangrijke metafysische vragen een rationeel antwoord te vinden. Volgens Kant is fundamentele kennis over de werkelijkheid principieel onmogelijk. Kant had grote invloed en het was dan ook niet verwonderlijk dat er na hem een volledig nieuwe wetenschapsleer opkwam: het positivisme. Deze richting in de filosofie stelt dat vragen betreffende de essentie van het leven zinloos en irrationeel zijn en dat de filosofie en de wetenschap zich uitsluitend moeten bezig houden met tastbare praktische aangelegenheden.

Het gaat erom, aldus Auguste Comte, de grondlegger van het positivisme, zoveel mogelijk praktische kennis over de natuur te vergaren, zodat we met behulp van die kennis beter in staat zijn de wereld in te richten overeenkomstig onze wensen en voorkeuren. De wetenschap moet zich volgens het positivisme beperken tot het ontdekken van wetmatigheden in de zichtbare materiële werkelijkheid. De diepere oorzaken van de natuur en het leven zijn niet van belang, aldus Comte.

Deze aanpak bleek in de 19de eeuw tot op zekere hoogte zeer succesvol te zijn. Het was de eeuw van de grote uitvindingen en de sterke technische vooruitgang. Terwijl de verlichtingsfilosofen in de 18de eeuw hadden geprobeerd de metafysica op een rationeler niveau te brengen ging nu alle aandacht naar de fysica.

De metafysische vragen bleven onopgelost maar dat vormde dankzij de positivistische wetenschapsfilosofie van Comte geen belemmering voor natuurwetenschappelijk onderzoek en technische ontwikkeling. Pas later zouden door het ontbreken van een metafysische basis voor wetenschap en religie grote problemen ontstaan. Ogenschijnlijk ging alles in de 19de eeuw steeds beter maar in werkelijkheid ging de civilisatie geleidelijk bergafwaarts.

 

Van positivisme tot dogmatisch materialisme

Het voornaamste mankement van het positivisme is dat, omdat in het positivisme nooit wordt gezocht naar diepere oorzaken, veel empirische feiten onverklaarbaar blijven. Ook voor praktisch gerichte wetenschap is metafysische kennis nodig want zonder zulke kennis blijft het onderzoek oppervlakkig en worden veel kansen gemist. In de twintigste eeuw werd de beperkte reikwijdte van het positivisme steeds duidelijker. De op het positivisme gebaseerde Westerse samenleving bleek niet in staat om uiteenlopende grote problemen in de wereld op te lossen en het optimisme van de 19de eeuw verdween.

De tekortkomingen van het positivisme hebben in de loop der jaren tot allerlei aanpassingen van deze filosofie geleid, maar de principiële uitgangspunten ervan zijn ongewijzigd gebleven. Het positivisme ontwikkelde zich in de richting van nog minder metafysische fundering. In plaats van te erkennen dat metafysische kennis mogelijk en noodzakelijk is zijn positivistische filosofen zich gaan bezig houden met uiteenlopende beschouwingen over de taal. Er werd steeds meer belang gehecht aan de wijze waarop ideeën en kennis in woorden worden weergegeven. Zo ontstond het neopositivisme, ook wel logisch positivisme genoemd, dat zeer formeel wil voorschrijven aan welke logische eisen een bewering moet voldoen om als zinvol beschouwd te mogen worden.

Het neopositivisme leidde op zijn beurt tot het dogmatische materialisme, de thans heersende attitude in de wetenschap om empirische feiten die wijzen op niet-materiële oorzaken volstrekt te negeren en om mensen die wél een logische verklaring voor zulke feiten proberen te vinden als onwetenschappelijk te kwalificeren.


Materialisme is doodlopende weg

Het dogmatische materialisme heeft nog steeds enorme maatschappelijke invloed. Het wordt in de mainstream-cultuur als wetenschappelijk paradigma vrijwel nooit ter discussie gesteld.

Het dogmatische materialisme vormt echter voor de samenleving een doodlopende weg, omdat het de fundamentele vragen over het bestaan en het leven uit de weg gaat. Wat is weten? Wat is kennis? Wat is leven? Wat is de mens? Wat is emotie? Wat is geluk? Wat is denken? Wat is ruimte en tijd? Wat is energie? Wat is materie? Zolang zulke vragen niet serieus aan de orde worden gesteld zal de wetenschap nooit verder kunnen komen dan het ontdekken van steeds efficiëntere manieren om de materiële werkelijkheid aan oppervlakkige menselijke wensen aan te passen.

Ook de religies zijn door het positivisme en het daaruit voortgekomen dogmatische materialisme beïnvloed. Metafysische vragen worden vandaag de dag niet meer geacht tot het domein van de kerken te behoren. Terwijl de materialistische wetenschap ondanks de afwezigheid van een metafysische basis in bepaalde opzichten veel vooruitgang kon boeken betekent deze afwezigheid voor de religies een enorme verzwakking. Zonder metafysische uitgangspunten kan een religie gemakkelijk vervallen tot slechts een moralistisch systeem of een folkloristische traditie.


Kloof tussen wetenschap en religie

Aan de opkomst van het positivisme ging vooraf dat de wetenschap zich, aan het einde van de Middeleeuwen, begon los te maken van de toenmalige metafysica. De middeleeuwse metafysica was verstard en belemmerde de wetenschappelijke vooruitgang. Deze dogmatische middeleeuwse metafysica werd aan de kant gezet en dit betekende het begin van het einde van het vitalisme als belangrijke filosofische zekerheid.

Descartes introduceerde in de 17de eeuw een wetenschappelijk vitalisme, maar dat deel van zijn werk werd verkeerd begrepen. De geleidelijk steeds onafhankelijker wordende wetenschap richtte de aandacht steeds meer op de materiële realiteit en wist geen raad met het vitalisme.

In de 18de eeuw hebben Hume, Berkeley en andere verlichtingsfilosofen opnieuw geprobeerd een spiritueel gefundeerde rationele metafysica te ontwikkelen. Dat is echter slechts in beperkte mate gelukt, en daarna werden lange tijd steeds minder pogingen in die richting gedaan. Immanuel Kant bracht een scherpe scheiding aan tussen gebieden waarover men iets kan weten en gebieden waarover men nooit kennis kan verkrijgen. Het gevolg was onder meer dat na Kant religie en wetenschap verschillende wegen insloegen. Dat heeft geleid tot de opkomst van het positivisme en tot een vrijwel onoverbrugbare kloof tussen mensen die hun zekerheden aan de wetenschap ontlenen en mensen voor wie religieuze waarheden het belangrijkste zijn. Deze scheiding tussen wetenschap en religie is een ramp voor de civilisatie.


Ideologisch vacuüm

Mensen die op de hedendaagse wetenschap vertrouwen hebben vaak de neiging om iedere vorm van religie als irrationeel of zelfs gevaarlijk te bestempelen. Ze menen dat de materialistische wetenschap uiteindelijk alle vragen zal kunnen beantwoorden; dat de niet oplosbare problemen slechts irrationele schijnproblemen zijn.

Religieuze mensen nemen de fundamentele levensvragen wel serieus, maar de antwoorden zijn vaak onduidelijk en voornamelijk gebaseerd op traditie. De religieuze zekerheden zijn vaak mysterieus en niet bestand tegen rationele analyse.

Omdat wetenschap en religie niet met elkaar in overeenstemming zijn kunnen ze ook niet tezamen de basis vormen voor een maatschappelijke ideologie die kan leiden tot duurzame leefbaarheid, vrijheid en veiligheid. Er is een ideologisch vacuüm in de maatschappij ontstaan. Sommige resultaten van de materialistische wetenschap lijken de samenleving vandaag de dag niet beter maar juist chaotischer en onveiliger te maken. En de verschillende religies missen voldoende overtuigingskracht en logische argumentatie om de wereld voor verdere achteruitgang te behoeden.

Er is dus grote behoefte aan een rationele basis voor zowel de wetenschappen als de verschillende religies. De Westerse civilisatie heeft een nieuwe filosofische basis nodig, en deze lijkt te worden gevonden in een nieuw wetenschappelijk gefundeerd vitalisme.


Descartes

Al in de 17de eeuw werd een poging gedaan om het vitalisme op wetenschappelijke grond in ere te herstellen, namelijk door Descartes. Deze probeerde om al zijn kennis met zijn denken te betwijfelen en zo hield hij tenslotte één zekerheid over waaraan hij niet kon twijfelen: dat hij dacht en dus als een wezen met denkvermogen daadwerkelijk bestond. Dit denkende wezen dat ik zelf ben is de ziel, was de conclusie van Descartes.

Vervolgens zag hij in dat de ziel niet alleen in staat is tot denken maar ook tot cognitieve zekerheid, tot volkomen duidelijk en zeker weten. Met de ontdekking van dit vermogen werd de deur geopend tot veel snellere en effectievere methodes van wetenschappelijk onderzoek dan voorheen mogelijk was. Door waarneming en experiment kan men een steeds duidelijker inzicht over een fenomeen krijgen, waardoor uiteindelijk een toestand van volkomen zekerheid kan worden benaderd.

Descartes paste zijn methode ook toe op zichzelf en kwam tot een belangrijke conclusie: ADit Ik, dat wil zeggen, de ziel, waardoor ik ben wat ik ben, is dus geheel van het lichaam onderscheiden en is zelfs gemakkelijker dan het lichaam te kennen. Zelfs als het lichaam niet zou bestaan, zou de ziel evengoed volledig zijn wat ze is.@

Ook kwam hij door zijn methode toe te passen tot het inzicht dat A ... onze ziel geheel onafhankelijk is van het lichaam en dat ze dus niet met het lichaam hoeft te sterven.@

(Helaas kwam Descartes ook tot de conclusie dat de dieren- en plantenwereld onbezield en mechanisch is. De mens staat volgens Descartes, als enige wezen dat met bewustzijn en rede begaafd is, principieel tegenover de natuur en daarom moet de wetenschap er voornamelijk op gericht zijn de natuur voor de mens beheersbaar en dienstbaar te maken. Het vitalisme van Descartes was beperkt tot de mens. Als Descartes regelmatig had geprobeerd met dieren te communiceren dan was hij zeker tot het inzicht gekomen dat ook dieren een ziel hebben.)

Na Descartes kwamen ondanks het steeds materialistischer worden van de mainstream-cultuur nog verschillende andere filosofen tot de conclusie dat alleen op basis van vitalistische uitgangspunten een werkelijk juist begrip van het leven mogelijk is. Daartoe behoorde Schopenhauer, die de vitale essentie in de natuur omschreef als levenswil.


Schopenhauer

Het vitalisme van Schopenhauer was nogal pessimistisch getint. Ondanks al onze prachtige uitvindingen zijn we als mensen overgeleverd aan primitieve instincten, betoogde hij. Volgens Schopenhauer wordt de hele natuur, en ook de mens, voortgedreven door een blinde levenswil. Het is volgens hem onmogelijk om aan deze primitieve natuurlijke drang tot voortbestaan te ontkomen.

Schopenhauer beschreef in feite de materialistische mens die in de 19de eeuw begon op te komen. Hij besefte niet dat levenswil en levensgeluk niet met elkaar in conflict hoeven te zijn, mits de mens méér weet en begrijpt over zijn spirituele vermogens. Schopenhauer meende dat zijn pessimistische visie op de mens algemeen geldend was. Hij had geen verband gelegd tussen zijn mens- en wereldbeeld en de op het positivisme gebaseerde 19de eeuwse tijdgeest.

Het positivisme bleef ondanks Schopenhauer de dominerende richting in de Westerse wetenschap en cultuur. Ofschoon het positivisme onmogelijk consequent toegepast kan worden is deze wetenschapsleer in de mainstream-cultuur nog nooit door een betere filosofie vervangen. Vitalistische filosofen bleven roependen in de woestijn.


Kierkegaard

Ook Sören Kierkegaard, een tijdgenoot van Schopenhauer, was een overtuigd aanhanger van het vitalisme. Kiergegaard zag de vitale essentie van met name de mens echter volledig anders dan Schopenhauer. Niet de primitieve levensdrang maar juist het ongrijpbare vermogen om daar bovenuit te stijgen is volgens hem het wezenlijke van de mens.

Dat Kierkegaard zijn werken onder verschillende pseudoniemen publiceerde was niet toevallig. Het uiteindelijke ego, de ziel, is niet degene die een bepaald boek heeft geschreven, zo wilde hij te kennen geven. De auteur van het boek is slechts een persoonlijkheid, een tijdelijke manifestatie, en niet de spirituele essentie, niet het uiteindelijke zelf. Het enige blijvende is dit uiteindelijke zelf, de ziel, en het begrijpen van dit zelf was voor Kierkegaard de belangrijke drijfveer in zijn filosofisch onderzoek.

De ziel bestaat niet op dezelfde wijze als alle andere zaken bestaan en kan daarom niet op een normale manier gekend worden. Daarom legde Kierkegaard in zijn filosofie de nadruk op het direct-persoonlijke, op de individuele verantwoordelijkheid.


Henri Bergson

Het vitalisme begon aan het begin van de 20ste eeuw weer méér erkend te worden door het werk van de Franse filosoof Henri Bergson. Hij benadrukte dat er een kracht moet zijn die tegengesteld is aan de in het hele universum waarneembare tendens van toenemende chaos. Deze kracht noemde hij het élan vital.

Zijn inzichten zijn door natuurwetenschappelijk onderzoek bevestigd: volgens de wet van de toenemende entropie kan er alleen maar steeds meer chaos ontstaan. Hoe is dan de orde in de wereld gekomen? In de natuurkunde wordt het begrip neg-entropie (negatieve entropie) gebruikt om aan te geven dat er in de levende natuur een ordenend systeem bestaat dat tegengesteld is aan de wet van de toenemende entropie. Neg-entropie is de natuurwetenschappelijke aanduiding voor Bergsons élan vital. Tot een volledige ommekeer heeft het werk van Bergson echter niet geleid. Het bleef zo dat vitalistische filosofen weinig invloed hadden op het materialistische fundament van de Westerse cultuur.

Dat is voor verschillende filosofen reden geweest om een eigen organisatie op te richten. Zo werden door onder meer H.P. Blavatsky, George Gurdjieff, Mary Baker Eddy, Rudolf Steiner, Maharishi Mahesh Yogi en L. Ron Hubbard organisaties met spirituele doelstellingen gesticht. Deze organisaties vormen een belangrijke en voortdurend aan kracht toenemende vitalistische tegenstroming binnen de materialistische cultuur. In het bijzonder door de publicaties van Hubbard, die met veel enthousiasme worden verspreid door de Scientology organisatie, is thans bij een groeiend publiek bekend dat zielen daadwerkelijk bestaan en over onvermoede capaciteiten beschikken.


Vitalisme en evolutieleer

Thans, aan het begin van de 21ste eeuw, kan ook in de wetenschap het begin van een koerswijziging worden waargenomen. Onder meer is een nieuw uitgangspunt voor het onderzoek betreffende de evolutie in opkomst, namelijk Intelligent Design ofwel ID. Onderzoekers van deze richting in de hedendaagse wetenschap stellen dat er gedurende de evolutie een bedoeling en een creatieve intelligentie in de natuur aanwezig zijn geweest. De hoedanigheden van levende organismen kunnen niet door toeval zijn ontstaan en vertonen objectieve criteria van ontwerp.

Zo bestudeerde de biochemicus en evolutie-onderzoeker Michael Behe uiteenlopende door de mens ontworpen zaken om te ontdekken wat de criteria zijn waardoor van een bestaand iets met zekerheid kan worden gezegd dat het ontworpen is. Hij ontdekte dat bij alle ontworpen zaken een sterk verband bestaat tussen complexiteit en functie. Voor alles wat ontworpen is geldt volgens Behe een wetmatigheid die hij de Awet van de onverminderlijke complexiteit@ noemde. Volgens deze wet kunnen bij een ontworpen systeem of mechanisme geen onderdelen uit het complexe geheel worden weggelaten, want daardoor zou de functie verloren gaan.

Deze wet van de onverminderlijke complexiteit toont voor onder meer de lichaamscel aan dat deze niet toevallig kan zijn ontstaan maar is ontworpen. Cellen zijn complexe constructies waarin alle onderdelen functioneel aan de werking van het geheel bijdragen. Indien cellen het resultaat zijn van intelligent ontwerp dan speelt dit creatieve principe in de evolutie een essentiële rol. Overal in de levende natuur vormen cellen immers de fundamentele eenheden.

Het dogmatische materialistische moet volgens ID-onderzoekers door een ander paradigma worden vervangen, en het concept dat daarvoor in aanmerking komt is het vitalisme. Alleen door aan te nemen dat er behalve de materiële werkelijkheid ook een spirituele werkelijkheid bestaat kan de levende natuur werkelijk worden begrepen.


Ziel bestaat echt

De essentie van elke levensvorm is een spirituele entiteit ofwel ziel. Deze ziel is onsterfelijk en bestaat echt, daarover zijn religiestichters en vitalistische filosofen het eens. Er wordt wel beweerd dat Boeddha geleerd zou hebben dat er geen onsterfelijke ziel bestaat. Boeddha wilde echter slechts het in zijn tijd heersende misverstand uit de weg ruimen dat de Atman (de ziel) een soort lichamelijke persoonlijkheid is.

De ziel bestaat niet in de gewone zin van het woord maar is de schepper van ruimte, tijd, energie en materie. Daarom is het onlogisch om te zeggen dat de ziel op dezelfde wijze als een lichaam bestaat en na de dood blijft bestaan. Stoffelijk bestaan is afhankelijk van ruimte, tijd, energie en materie, dus de ziel moet eerst ruimte, tijd, energie en materie creëren voor van Abestaan@ in de gebruikelijke zin van het woord kan worden gesproken. De ziel blijft eeuwig bestaan maar op een andere manier als materiële zaken bestaan. De ziel IS.

De hedendaagse materialistische ontkenning van de ziel is van geheel andere aard dan de uitleg die Boeddha gaf over de Atman. De materialistische mens meent dat er uitsluitend materie bestaat en kan daarom niet in een onstoffelijke ziel geloven. Het materialisme heeft als filosofisch systeem twee eeuwen gedomineerd maar de tekenen van een algeheel filosofisch reveil worden thans steeds duidelijker.


Vitalistische lifestyle

Ook in andere levensvormen dan de mens is een spirituele essentie aanwezig. Door communicatie met dieren kan men met hoge zekerheid vaststellen dat ook deze bewuste ervaringen hebben.

De spirituele aanwezigheid is niet alleen in onszelf maar ook in andere mensen en in de hele levende natuur gemakkelijk herkenbaar zolang we blijven waarnemen en communiceren. Dat vitalistische inzicht begint thans gelukkig geleidelijk in onze cultuur terug te komen, een hoopvolle ontwikkeling.

Vanuit het vitalisme komt men tot een andere attitude en lifestyle dan op basis van het dogmatische materialisme. Wanneer we inzien dat mensen, dieren en planten niet slechts chemische systemen zijn dan staan we heel anders in het leven.

De ziel, het spirituele ik, is in staat tot verantwoordelijkheid en oorzakelijkheid. Door de wetmatigheden in de materiële werkelijkheid kan nooit spontaan leefbaarheid maar uitsluitend meer chaos ontstaan. De vitalistische mens kan dit proces door een bewuste manier van leven tegengaan. Een vitalistische lifestyle is gebaseerd op het principe dat levende wezens belangrijker zijn dan de onbezielde materie.


De publicatie van FiLOSCOOP wordt verzorgd door Bureau Everink te Almere
Copyright © 2006 Bureau Everink