Intelligent Design, een andere kijk op de evolutie (2)
naar deel 1
Genetica stelt neodarwinisme
in ongelijk
door Jan Everink
De
neodarwinistische evolutietheorie wordt in toenemende mate door de feiten
weerlegd. Met name komt er steeds meer bewijs dat de genen niet eenzijdig
bepalen hoe het lichaam zich ontwikkelt. Daarmee wordt het belangrijkste
argument van het neodarwinisme ondergraven. Als het DNA niet de
A bouwtekening@
van het organisme vormt kunnen toevallige DNA-mutaties niet
verantwoordelijk zijn voor de ontwikkeling van de soort. Omdat door het genetica-onderzoek duidelijk is geworden dat het DNA niet
de volledige ontwikkeling van het organisme bestuurt is er groeiende
aandacht voor de zogenoemde epigenese. Daartoe worden de niet tot het DNA
behorende oorzakelijke factoren betreffende de biologische ontwikkeling
gerekend.
Geen tussenstadia
De bezwaren tegen het neodarwinisme hebben slechts ten
dele te maken met religieuze overwegingen en berusten vooral op
empirisch vastgestelde feiten.
Over de verschillende stadia van de evolutie is vrij veel bekend
dankzij de studie van fossielen. Zo weet men thans dat de hoofdgroepen
van de verschillende diersoorten alle ongeveer 530 miljoen jaar geleden
gedurende een relatief korte periode, die wordt aangeduid als de
cambrische explosie, op aarde verschenen. Sindsdien hebben nog wel
allerlei ontwikkelingen plaatsgevonden maar de globale indeling van het
dierenrijk is niet meer veranderd. Van de 50 hoofdsoorten die gedurende
de cambrische explosie ontstonden bestaan er nu nog 37. Het
fossielen-onderzoek wijst er dus op dat er géén sprake is geweest van
een zeer geleidelijke evolutionaire ontwikkeling van de soorten, zoals
die volgens de neodarwinisten zou hebben plaatsgevonden.
Een ander argument tegen zeer geleidelijke ontwikkeling
is dat nieuwe organen pas overlevingsvoordeel opleveren als ze compleet
zijn. Een tussenstadium heeft meestal geen nut en kan zelfs hinderlijk
zijn. Zo kunnen vleugels voor een dier heel nuttig zijn om te overleven,
maar stompjes zijn alleen maar lastig. Als bij bepaalde dieren door een
toevallige mutatie iets zou ontstaan wat zich bij volgende generaties
zou kunnen ontwikkelen tot vleugels dan zouden deze dieren daarvan geen
voordeel hebben.
Sommige tussenstadia kunnen wél voordeel hebben gehad,
maar ook daarvan zijn géén fossielen gevonden waaruit blijkt dat zulke
tussenstadia daadwerkelijk hebben bestaan. De giraf zou zijn ontstaan
omdat een diersoort bladeren van bomen ging eten waar andere dieren niet
bij konden. Van deze soort zou de nek steeds langer geworden zijn omdat
de dieren met de langste nek het meeste voedsel kregen en beter
overleefden. Deze dieren kregen meer nakomelingen en zo werden de nekken
van de giraffen steeds langer, aldus de neodarwinistische verklaring
voor het bestaan van de giraf als soort. Dat het niet zo gegaan is weet
men echter met toenemende zekerheid, omdat er geen fossielen zijn
gevonden van giraf-achtige dieren met verschillende nek-lengtes.
Als de evolutie was gestuurd door toevallige mutaties en
natuurlijke selectie dan zouden de verschillende soorten zich
geleidelijk hebben moeten ontwikkelen. Die veronderstelling wordt in
toenemende mate door feiten weerlegd.
Genetica weerlegt neodarwinisme
Ook vanuit de genetica komen er steeds meer aanwijzingen
dat de neodarwinistische theorie niet juist kan zijn. De genetica of
erfelijkheidsleer begon in 1865 met de ontdekkingen door Gregor Mendel. Over
de biochemische basis voor de erfelijkheid werd veel duidelijk toen James
Watson en Francis Crick in 1953 de structuur van het DNA ontdekten.
In de menselijke genetica ging men er aanvankelijk van uit dat
er steeds meer ontdekt zou worden over de wijze waarop het DNA de ontwikkeling
en bouw van het hele organisme reguleert. De eerste fase van dat project was
het in kaart brengen van de plaatsing van de naar schatting 35.000 genen op de
chromosomen. Daarmee was men in 2001 gereed.
Een interessante ontdekking bij deze zogenoemde "mapping" was
dat slechts ongeveer één procent van het DNA uit genen bestaat. Het DNA kan
worden beschouwd als een computergeheugen van ongeveer 3 miljard posities
waarvan er maar 30 miljoen worden gebruikt. De 99 procent van het DNA waarvan
de functie nog niet bekend is zou wel eens heel belangrijk kunnen zijn.
Steeds meer ontdekkingen wijzen erop dat de erfelijkheid veel
complexer is dan men ten tijde van de ontdekking van het DNA veronderstelde.
Met name wordt steeds meer duidelijk dat de genen niet eenzijdig bepalen wat
er in de lichaamscel gebeurt. Er zijn steeds meer aanwijzingen dat de bouw en
ontwikkeling van een organisme niet uitsluitend door het DNA worden gestuurd.
Daarmee wordt een belangrijk argument van het neodarwinisme ondergraven. Als
het DNA niet de bouw van het organisme bestuurt kunnen toevallige DNA-mutaties
niet verantwoordelijk zijn voor de evolutie van de soort.
DNA is programma-bibliotheek
Door het moderne genetica-onderzoek is duidelijk geworden
dat het DNA niet, zoals men eerder dacht, een soort ontwikkelingsplan voor het
lichaam bevat. Het DNA is hoogstens een factor bij de ontwikkeling maar zeker
niet de enige. Elke lichaamscel heeft hetzelfde DNA en toch is de bouw en
functie van uiteenlopende cellen zeer verschillend. Hoe de differentiatie, het
proces waardoor elke cel zich specialiseert voor een bepaalde taak, precies
wordt gestuurd weet men nog steeds niet.
Alle cellen beschikken over hetzelfde DNA maar elk type cel
gebruikt slechts een deel van de beschikbare genen. Daardoor is het mogelijk
dat er huidcellen, darmcellen, levercellen, afweercellen en velerlei andere
cel-typen bestaan. Dankzij de differentiatie is elk cel-type in staat zijn
specifieke functie in het lichaam te verrichten. Het DNA kan echter niet de
sturende factor ten aanzien van de differentiatie zijn want vóór de differentiatie bevat het DNA nog geen
informatie die daarvoor nodig is. Pas door de differentiatie wordt het DNA
aangepast voor de specifieke celfuncties, dus het DNA kan de differentiatie
niet sturen.
De veronderstelling dat het DNA alle hoedanigheden van het
organisme bepaalt wordt ook weerlegd door een ander uit het genetica-onderzoek
bekend geworden feit. De verzameling genen in het DNA blijkt grote
overeenkomst te vertonen met een programma-bibliotheek van een computer. De
genen zijn de programma's, maar welk programma wanneer wordt gebruikt wordt
niet door de genen zelf bepaald. Elk gen kan van moment tot moment in meerdere of mindere mate
tot expressie komen. Bovendien is de regulering van lichaamsfuncties gebaseerd
op de expressieniveaus van meerdere genen tezamen. Het is dus blijkbaar zo dat
het organisme op uiteenlopende manieren gebruikt kan maken van de informatie
in het DNA.
Dit alles wijst erop dat het DNA in het organisme slechts een
ondergeschikte rol vervult, en dat DNA-mutaties dus niet de volledige
ontwikkeling van de soorten kunnen hebben gestuurd.
Exon shuffling
DNA-mutaties hebben waarschijnlijk wel een rol gespeeld, maar
deze mutaties vonden niet toevallig plaats. Dat blijkt uit de ontdekking door
Walter Gilbert dat genen niet aaneengesloten maar als een aantal afzonderlijke
onderdelen in het DNA aanwezig zijn. Deze stukjes DNA worden exons genoemd.
Gilbert publiceerde in 1997 een boek getiteld "Oorsprong van de genen" waarin
hij stelde dat een organisme tijdens het leven nieuwe genen kan maken door het
anders combineren van exons. Hij noemde deze methode exon shuffling, het "heen
en weer schuiven" van exons.
Door middel van exon shuffling kan een organisme zijn
genetisch materiaal enigszins aanpassen om zo betere overlevingsmogelijkheden
te krijgen. Zoals met dezelfde woorden steeds andere zinnen kunnen worden
gemaakt, zo kunnen met dezelfde verzameling exons verschillende genen worden
gecreëerd.
Het blijkt zelfs zo te zijn dat bij het creëren van genen ook genetische informatie van andere dieren gebruikt kan worden.
Zo heeft men ontdekt dat de mens meer dan 200 genen heeft verworven door
bacteriële infecties. De van bacteriën naar de mens overgebrachte genen bleken
nuttig te zijn voor het zenuwstelsel en het afweersysteem.
Het bij de geboorte ontvangen DNA kan dus blijkbaar niet
alleen op meerdere manieren worden gebruikt maar ook tijdens het leven
eventueel worden aangepast. Volgens de huidige stand van het onderzoek kan het
DNA beter als een creatief instrumentarium dan als een bouwtekening worden
omschreven.
Morfogenese
Door Intelligent Design wetenschappers wordt er verder op gewezen dat de
ontwikkeling van een organisme onmogelijk door het DNA kan worden gestuurd.
Uiteenlopende cellen in het lichaam hebben doordat specifieke genen zijn
ingeschakeld zeer verschillende functies maar dat verklaart niet hoe de cel
weet waar hij zich precies moet lokaliseren. Dat is het probleem van de
morfogenese, het totstandkomen van de organen en het hele lichaam door de
lokalisatie en samenwerking van de cellen. Hoe komen complexe organen als
ogen, longen, nieren tot stand? Behalve de in het DNA door de differentiatie
vastgelegde functionaliteit van elke cel is daarvoor ook nodig dat elke cel
een bepaalde plaats ten opzichte van de andere cellen inneemt en op een zeer
specifieke wijze met deze andere cellen gaat samenwerken.
Het probleem van de morfogenese was binnen de
neodarwinistische evolutieleer onoplosbaar maar kan op basis van het
Intelligent Design concept weer aandacht krijgen.
Epigenese
De rol van het overgeërfde DNA is blijkbaar veel minder
bepalend voor de soort dan men aanvankelijk dacht. Het DNA kan flexibel worden
gebruikt en tijdens het leven eventueel worden gemodificeerd. Bovendien kan
het DNA onmogelijk volledig verantwoordelijk zijn voor de morfogenese. Daarmee
wordt duidelijk dat de neodarwinistische theorie niet juist kan zijn, want
deze theorie is gebaseerd op de veronderstelling dat alle eigenschappen van de
soort vastliggen in de genen.
Omdat door onder meer het genetica-onderzoek duidelijk is
geworden dat het DNA niet de volledige ontwikkeling van het organisme bestuurt
moeten er ook andere oorzakelijke factoren zijn. Deze andere oorzaken wordt epigenese genoemd. De epigenese is voor het individu en de soort waarschijnlijk
veel belangrijker dan de regulering vanuit het DNA.
Hoewel over de epigenese nog slechts relatief weinig bekend is staat wel vast
dat deze besturing buiten het DNA om werkelijk bestaat en veel invloed heeft.
Intelligent Design onderzoekers vinden verder onderzoek van de epigenese heel belangrijk omdat
door zulk onderzoek mogelijk aanwijzingen gevonden kunnen worden met
betrekking tot de wijze waarop intentie en creativiteit in de evolutie een rol
hebben gespeeld.
Naar deel
3 >>
De
publicatie van FiLOSCOOP wordt verzorgd door
Bureau Everink te Almere
Copyright
© 2005 Jan Everink
|