augustus
2005


Intelligent Design, een andere kijk op de evolutie (2)           naar deel 1

Genetica stelt neodarwinisme in ongelijk

door Jan Everink

De neodarwinistische evolutietheorie wordt in toenemende mate door de feiten weerlegd. Met name komt er steeds meer bewijs dat de genen niet eenzijdig bepalen hoe het lichaam zich ontwikkelt. Daarmee wordt het belangrijkste argument van het neodarwinisme ondergraven. Als het DNA niet de A bouwtekening@ van het organisme vormt kunnen toevallige DNA-mutaties niet verantwoordelijk zijn voor de ontwikkeling van de soort.
Omdat door het genetica-onderzoek duidelijk is geworden dat het DNA niet de volledige ontwikkeling van het organisme bestuurt is er groeiende aandacht voor de zogenoemde epigenese. Daartoe worden de niet tot het DNA behorende oorzakelijke factoren betreffende de biologische ontwikkeling gerekend.


Geen tussenstadia

De bezwaren tegen het neodarwinisme hebben slechts ten dele te maken met religieuze overwegingen en berusten vooral op empirisch vastgestelde feiten.

Over de verschillende stadia van de evolutie is vrij veel bekend dankzij de studie van fossielen. Zo weet men thans dat de hoofdgroepen van de verschillende diersoorten alle ongeveer 530 miljoen jaar geleden gedurende een relatief korte periode, die wordt aangeduid als de cambrische explosie, op aarde verschenen. Sindsdien hebben nog wel allerlei ontwikkelingen plaatsgevonden maar de globale indeling van het dierenrijk is niet meer veranderd. Van de 50 hoofdsoorten die gedurende de cambrische explosie ontstonden bestaan er nu nog 37. Het fossielen-onderzoek wijst er dus op dat er géén sprake is geweest van een zeer geleidelijke evolutionaire ontwikkeling van de soorten, zoals die volgens de neodarwinisten zou hebben plaatsgevonden.

Een ander argument tegen zeer geleidelijke ontwikkeling is dat nieuwe organen pas overlevingsvoordeel opleveren als ze compleet zijn. Een tussenstadium heeft meestal geen nut en kan zelfs hinderlijk zijn. Zo kunnen vleugels voor een dier heel nuttig zijn om te overleven, maar stompjes zijn alleen maar lastig. Als bij bepaalde dieren door een toevallige mutatie iets zou ontstaan wat zich bij volgende generaties zou kunnen ontwikkelen tot vleugels dan zouden deze dieren daarvan geen voordeel hebben.

Sommige tussenstadia kunnen wél voordeel hebben gehad, maar ook daarvan zijn géén fossielen gevonden waaruit blijkt dat zulke tussenstadia daadwerkelijk hebben bestaan. De giraf zou zijn ontstaan omdat een diersoort bladeren van bomen ging eten waar andere dieren niet bij konden. Van deze soort zou de nek steeds langer geworden zijn omdat de dieren met de langste nek het meeste voedsel kregen en beter overleefden. Deze dieren kregen meer nakomelingen en zo werden de nekken van de giraffen steeds langer, aldus de neodarwinistische verklaring voor het bestaan van de giraf als soort. Dat het niet zo gegaan is weet men echter met toenemende zekerheid, omdat er geen fossielen zijn gevonden van giraf-achtige dieren met verschillende nek-lengtes.
Als de evolutie was gestuurd door toevallige mutaties en natuurlijke selectie dan zouden de verschillende soorten zich geleidelijk hebben moeten ontwikkelen. Die veronderstelling wordt in toenemende mate door feiten weerlegd.


Genetica weerlegt neodarwinisme

Ook vanuit de genetica komen er steeds meer aanwijzingen dat de neodarwinistische theorie niet juist kan zijn. De genetica of erfelijkheidsleer begon in 1865 met de ontdekkingen door Gregor Mendel. Over de biochemische basis voor de erfelijkheid werd veel duidelijk toen James Watson en Francis Crick in 1953 de structuur van het DNA ontdekten.
In de menselijke genetica ging men er aanvankelijk van uit dat er steeds meer ontdekt zou worden over de wijze waarop het DNA de ontwikkeling en bouw van het hele organisme reguleert. De eerste fase van dat project was het in kaart brengen van de plaatsing van de naar schatting 35.000 genen op de chromosomen. Daarmee was men in 2001 gereed.

Een interessante ontdekking bij deze zogenoemde "mapping" was dat slechts ongeveer één procent van het DNA uit genen bestaat. Het DNA kan worden beschouwd als een computergeheugen van ongeveer 3 miljard posities waarvan er maar 30 miljoen worden gebruikt. De 99 procent van het DNA waarvan de functie nog niet bekend is zou wel eens heel belangrijk kunnen zijn.

Steeds meer ontdekkingen wijzen erop dat de erfelijkheid veel complexer is dan men ten tijde van de ontdekking van het DNA veronderstelde. Met name wordt steeds meer duidelijk dat de genen niet eenzijdig bepalen wat er in de lichaamscel gebeurt. Er zijn steeds meer aanwijzingen dat de bouw en ontwikkeling van een organisme niet uitsluitend door het DNA worden gestuurd. Daarmee wordt een belangrijk argument van het neodarwinisme ondergraven. Als het DNA niet de bouw van het organisme bestuurt kunnen toevallige DNA-mutaties niet verantwoordelijk zijn voor de evolutie van de soort.


DNA is programma-bibliotheek

Door het moderne genetica-onderzoek is duidelijk geworden dat het DNA niet, zoals men eerder dacht, een soort ontwikkelingsplan voor het lichaam bevat. Het DNA is hoogstens een factor bij de ontwikkeling maar zeker niet de enige. Elke lichaamscel heeft hetzelfde DNA en toch is de bouw en functie van uiteenlopende cellen zeer verschillend. Hoe de differentiatie, het proces waardoor elke cel zich specialiseert voor een bepaalde taak, precies wordt gestuurd weet men nog steeds niet.

Alle cellen beschikken over hetzelfde DNA maar elk type cel gebruikt slechts een deel van de beschikbare genen. Daardoor is het mogelijk dat er huidcellen, darmcellen, levercellen, afweercellen en velerlei andere cel-typen bestaan. Dankzij de differentiatie is elk cel-type in staat zijn specifieke functie in het lichaam te verrichten. Het DNA kan echter niet de sturende factor ten aanzien van de differentiatie zijn want vóór de differentiatie bevat het DNA nog geen informatie die daarvoor nodig is. Pas door de differentiatie wordt het DNA aangepast voor de specifieke celfuncties, dus het DNA kan de differentiatie niet sturen.

De veronderstelling dat het DNA alle hoedanigheden van het organisme bepaalt wordt ook weerlegd door een ander uit het genetica-onderzoek bekend geworden feit. De verzameling genen in het DNA blijkt grote overeenkomst te vertonen met een programma-bibliotheek van een computer. De genen zijn de programma's, maar welk programma wanneer wordt gebruikt wordt niet door de genen zelf bepaald.
Elk gen kan van moment tot moment in meerdere of mindere mate tot expressie komen. Bovendien is de regulering van lichaamsfuncties gebaseerd op de expressieniveaus van meerdere genen tezamen. Het is dus blijkbaar zo dat het organisme op uiteenlopende manieren gebruikt kan maken van de informatie in het DNA.

Dit alles wijst erop dat het DNA in het organisme slechts een ondergeschikte rol vervult, en dat DNA-mutaties dus niet de volledige ontwikkeling van de soorten kunnen hebben gestuurd.


Exon shuffling

DNA-mutaties hebben waarschijnlijk wel een rol gespeeld, maar deze mutaties vonden niet toevallig plaats. Dat blijkt uit de ontdekking door Walter Gilbert dat genen niet aaneengesloten maar als een aantal afzonderlijke onderdelen in het DNA aanwezig zijn. Deze stukjes DNA worden exons genoemd. Gilbert publiceerde in 1997 een boek getiteld "Oorsprong van de genen" waarin hij stelde dat een organisme tijdens het leven nieuwe genen kan maken door het anders combineren van exons. Hij noemde deze methode exon shuffling, het "heen en weer schuiven" van exons.

Door middel van exon shuffling kan een organisme zijn genetisch materiaal enigszins aanpassen om zo betere overlevingsmogelijkheden te krijgen. Zoals met dezelfde woorden steeds andere zinnen kunnen worden gemaakt, zo kunnen met dezelfde verzameling exons verschillende genen worden gecreëerd.

Het blijkt zelfs zo te zijn dat bij het creëren van genen ook genetische informatie van andere dieren gebruikt kan worden. Zo heeft men ontdekt dat de mens meer dan 200 genen heeft verworven door bacteriële infecties. De van bacteriën naar de mens overgebrachte genen bleken nuttig te zijn voor het zenuwstelsel en het afweersysteem.

Het bij de geboorte ontvangen DNA kan dus blijkbaar niet alleen op meerdere manieren worden gebruikt maar ook tijdens het leven eventueel worden aangepast. Volgens de huidige stand van het onderzoek kan het DNA beter als een creatief instrumentarium dan als een bouwtekening worden omschreven.


Morfogenese

Door Intelligent Design wetenschappers wordt er verder op gewezen dat de ontwikkeling van een organisme onmogelijk door het DNA kan worden gestuurd. Uiteenlopende cellen in het lichaam hebben doordat specifieke genen zijn ingeschakeld zeer verschillende functies maar dat verklaart niet hoe de cel weet waar hij zich precies moet lokaliseren. Dat is het probleem van de morfogenese, het totstandkomen van de organen en het hele lichaam door de lokalisatie en samenwerking van de cellen. Hoe komen complexe organen als ogen, longen, nieren tot stand? Behalve de in het DNA door de differentiatie vastgelegde functionaliteit van elke cel is daarvoor ook nodig dat elke cel een bepaalde plaats ten opzichte van de andere cellen inneemt en op een zeer specifieke wijze met deze andere cellen gaat samenwerken.

Het probleem van de morfogenese was binnen de neodarwinistische evolutieleer onoplosbaar maar kan op basis van het Intelligent Design concept weer aandacht krijgen.


Epigenese

De rol van het overgeërfde DNA is blijkbaar veel minder bepalend voor de soort dan men aanvankelijk dacht. Het DNA kan flexibel worden gebruikt en tijdens het leven eventueel worden gemodificeerd. Bovendien kan het DNA onmogelijk volledig verantwoordelijk zijn voor de morfogenese. Daarmee wordt duidelijk dat de neodarwinistische theorie niet juist kan zijn, want deze theorie is gebaseerd op de veronderstelling dat alle eigenschappen van de soort vastliggen in de genen.

Omdat door onder meer het genetica-onderzoek duidelijk is geworden dat het DNA niet de volledige ontwikkeling van het organisme bestuurt moeten er ook andere oorzakelijke factoren zijn. Deze andere oorzaken wordt epigenese genoemd. De epigenese is voor het individu en de soort waarschijnlijk veel belangrijker dan de regulering vanuit het DNA. Hoewel over de epigenese nog slechts relatief weinig bekend is staat wel vast dat deze besturing buiten het DNA om werkelijk bestaat en veel invloed heeft. Intelligent Design onderzoekers vinden verder onderzoek van de epigenese heel belangrijk omdat door zulk onderzoek mogelijk aanwijzingen gevonden kunnen worden met betrekking tot de wijze waarop intentie en creativiteit in de evolutie een rol hebben gespeeld.

Naar deel 3   >>